De beelden werden opnieuw geknipt. Er verscheen een nieuwe tijdstempel: twee dagen geleden.
Deze keer waren het niet Chloe en mijn moeder in mijn penthouse. Het was de dienstingang op de benedenverdieping van het gebouw. Twee mannen in donkere jassen verschenen in beeld, hun gezichten half verborgen. Eén droeg een smalle gereedschapstas. De ander droeg handschoenen.
Mijn maag draaide om.
Ik herkende ze niet.
Maar ik herkende mijn moeder meteen toen ze het beeld binnenkwam—kalm, bedachtzaam—en bewoog zoals ze deed toen ze aannemers inhuurde voor renovaties.
Chloe volgde vlak achter haar en sprak snel. « Kun je het vanavond doen? Ze is druk met de bruiloft. »
Een man knikte. « We kunnen het grendel omzeilen. Snelle klus. In en uit. »
De stem van mijn moeder viel in, kalm en zeker. « Je steelt toch niet. Je haalt op. Het appartement zal toch binnenkort op Chloe’s naam staan. Haal gewoon de documenten—alles wat eigendom bewijst. Als er opnames zijn, vernietig ze. »
Een golf van verontwaardiging trok door de kamer. Iemand vloekte. Iemand anders zei: « Bel de politie. »
Ik klemde de microfoon steviger vast. « Dat hebben ze al gedaan, » zei ik.
De balzaal viel in absolute stilte.
Ik gebaarde naar de achterdeuren.
Twee uniformagenten kwamen binnen, gevolgd door de beveiligingsmanager van mijn gebouw, meneer Alvarez. Het hotelpersoneel zag er van slag uit. Mijn weddingplanner verscheen vlak voor flauwvallen.
Mijn moeder dwong zich uiteindelijk een weg door de menigte, haar gezicht bleek maar strak. Ze stapte de rand van de dansvloer op alsof ze het moment nog steeds bezat.
« Lauren, » snauwde ze, luid genoeg voor de eerste rijen om te horen, « zet dat uit. Je vernedert jezelf. »