ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT

‘Neem alstublieft mijn zusje mee, ze heeft honger,’ smeekte ik. Toen draaide ik me om en verstijfde.

Toen hij opstond en wegging, voelde ik een kleine opluchting. Ik dacht dat alles goed zou komen. Maar toen ik de deur sloot, hoorde ik een geluid achter me. Een zacht gekraak. Ik draaide me om.

In de deuropening van de kamer stond een man die ik niet herkende. Lang, mager, gekleed in een donkere jas, met een scheve glimlach die allesbehalve vriendelijk was. Zijn ogen waren koud en scherp, alsof hij al alles van ons wist. In zijn rechterhand hield hij een zware metalen staaf, bevlekt met iets droogs dat op roest leek… of bloed.

Ik verstijfde. Ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken.

‘Wie bent u?’ wist ik nog uit te brengen, hoewel mijn keel nauwelijks meewerkte.

De man antwoordde niet meteen. Hij keek naar Lucía, die sliep, en vervolgens naar mij. Zijn glimlach werd iets breder.

‘Rustig maar, jongen,’ zei hij. ‘Je oom heeft me gevraagd om met hem mee te komen.’

Op dat moment begon mijn hart zo hard te bonzen dat mijn borst pijn deed. Alles in me schreeuwde dat er iets vreselijk mis was. Ik deed een stap achteruit en dacht aan mijn zus, de deur, elke mogelijke uitweg. De man stapte naar binnen.

En toen begreep ik het.

Er was niemand gekomen om ons te helpen.

Als je wilt doorgaan, klik op de knop onder de advertentie ⤵️

Advertentie
ADVERTISEMENT

Laisser un commentaire