Omdat het Mara was.
Mijn dochter.
Niet de Mara die ik in mijn herinnering droeg—zonovergoten, luid, snel glimlachend.
Deze Mara zag eruit alsof iemand haar al jaren langzaam had uitgewist.
Haar wangen waren hol. Haar ogen waren ingezonken van een soort vermoeidheid die niet komt van één late nacht. Haar handen trilden lichtjes terwijl ze zichzelf omhoog duwde, en ik zag vage sporen langs haar onderarmen—niets dramatisch, gewoon het soort blauwe plekken dat je ziet bij iemand die te vaak in hoeken botst omdat ze altijd haasten, altijd voorzichtig zijn, altijd proberen niet in de weg te lopen.
Ze staarde me aan alsof ik een vreemde was die het verkeerde huis was binnengestapt.
Toen openden haar lippen zich.
« Meneer…? »
Mijn borst werd zo strak dat ik niet goed kon ademen.
« Mara, » zei ik, mijn stem nauwelijks bij elkaar. « Ik ben het. »
Haar ogen knipperden, zochten mijn gezicht als een puzzel.
Het duurde enkele seconden voordat de herkenning binnenviel.
En toen het gebeurde, rende ze niet naar mij toe.
Ze glimlachte niet.
Ze schrok.
« Papa? » fluisterde ze, alsof te hard zeggen haar in de problemen zou brengen.
Ik stapte instinctief naar voren, maar ze deed een kleine stap achteruit en keek over haar schouder naar de gang, alsof ze controleerde of iemand keek.
Toen wist ik dat dit niet alleen « moe » was.
Dit was angst.
Leanne’s glimlach was te geoefend
Een scherp klikken van hakken klonk uit de woonkamer.
Leanne leek te wachten op het moment om de controle over het tafereel te nemen.
Ze droeg dure loungekleding die er moeiteloos uitzag zoals geld altijd doet. Een glas wijn lag in haar hand als een accessoire. Haar haar was perfect. Haar gezicht was perfect in verrassing gezet.
« Oh! » zei ze, helder en kunstmatig. « Je bent vroeg. »
Vroeg.
Alsof ik een bezorger was.
Alsof ik een vergadering was die voor de geplande tijd kwam.
Mara stond naast de trap, nog steeds de schoonmaakdoek vasthoudend alsof het deel van haar lichaam was.
Leanne bewoog zich soepel tussen ons in, en plaatste zich als een barrière.