Dr. Simmons had Linda’s zorg sinds de beroerte overzien en kende haar medische geschiedenis beter dan wie dan ook. Mark belde de kliniek, en tot onze verbazing stemde de arts in met een afspraak de volgende dag om de fles persoonlijk te bekijken.
Die avond, nadat Sophie naar bed was gegaan, ging ik naast Linda zitten in haar kamer. Ze leunde tegen kussens en keek naar een oude tv-serie. Haar bewegingen waren beperkt; haar spraak langzaam maar duidelijk genoeg op goede dagen.
« Linda, » zei ik zacht, « mag ik je iets vragen? Weet je nog dat je voor de beroerte nieuwe medicatie hebt genomen? »
Ze fronste, haar ogen vernauwden zich terwijl ze haar geheugen doorzocht. « Nieuwe medicatie? Ik… Denk het niet. Je schoonvader regelde dat allemaal. »
Mijn hart stopte.
« Walter heeft je recepten beheerd? »
« Ja, » zei ze zacht. « Ik heb het nooit bijgehouden. Hij zei dat hij alles zou regelen. »
Walter. De vader van mijn man. De man die plotseling was overleden aan een hartaanval, slechts zes maanden na Linda’s beroerte. We hadden nooit zijn rol in het beheer van haar medicatie in twijfel getrokken—hij was altijd attent, ordelijk, aanwezig bij elke afspraak. Maar hij was ook koppig, intens privé, en niet het soort man dat gemakkelijk fouten toegeeft.
« Heeft hij ooit over dit medicijn gesproken? » vroeg ik aan Linda, terwijl ik de fles vasthield waar ze het etiket duidelijk kon lezen.
Ze kneep haar ogen samen. « Nee. Ik herinner me die naam helemaal niet. »
Haar verbijstering leek pijnlijk echt.
Ik verliet haar kamer met een bonzend hart. Als Linda het medicijn nooit had gezien—en Mark ook niet—dan was er maar één persoon die het recept kon ophalen en in haar kleding kon stoppen.
Walter.