Toen ik de kelderdeur opende, bestond de wereld die ik kende niet meer.
Mijn keukentafel was weg. Mijn dak was weg. Boven me was niets anders te zien dan een gekneusde lucht en verspreide planken. De rozentuin die ik twintig jaar had verzorgd, was verscheurd tot bruine stengels en gebroken bloemblaadjes. Overal lag puin, als confetti van een wreed feest.
Ik huilde toen, voor het eerst sinds Thomas’ begrafenis. Mijn lichaam trilde terwijl ik daar stond in de puinhopen van mijn leven, mijn trui nog steeds tegen mijn borst gedrukt.
Buren haastten zich naar me toe en riepen mijn naam, maar hun eigen huizen waren beschadigd, hun eigen families zaten dicht op elkaar. Het Rode Kruis sprak over schuilplaatsen, veldbedden in de gymzalen van scholen en warme maaltijden die van metalen dienbladen werden opgediend.
Maar de gedachte om in een drukke gymzaal te slapen, maakte me misselijk.
Ik had familie nodig.
Ik had mijn zoon nodig.
Ik leende de telefoon van een buurman en draaide Michaels nummer. Ik fluisterde in de hoorn met alle hoop die ik nog had.
« Zoon, het is mam. Mijn huis is weg. »
De volgende ochtend reed ik noordwaarts over de I-55 richting Chicago, mijn oude sedan rammelde bij elke windvlaag. De lucht was helder, bijna spottend, alsof er de dag ervoor niets was gebeurd. Mijn koffer en drie vuilniszakken vol spullen zaten vastgeklemd op de achterbank, de geur van nat pleisterwerk en modder vulde de auto.
Ik zei tegen mezelf dat dit tijdelijk was. Tot de verzekering geregeld was. Tot ik een klein appartementje kon vinden.
Michael woonde in River North, in een van die moderne glazen torens die eruit zagen alsof ze uit een tijdschrift kwamen.
Toen ik stopte, keek de portier met opgetrokken wenkbrauwen naar mijn gehavende auto en de vuilniszakken erin. Hij overhandigde me een bezoekerspas alsof ik een indringer was in plaats van een moeder die thuiskwam.
Michael deed de deur open voordat ik klopte. Even maakte mijn hart een sprongetje.
Hij had de ogen van Thomas. Diezelfde blauwtint waar ik ooit verliefd op werd.
‘Mam,’ zei hij, terwijl hij opzij deed.
Zijn toon was zorgvuldig en afgemeten, alsof hij elk woord had gerepeteerd.
Het appartement glansde: witte meubels, gepolijste houten vloeren en kunstwerken die geld uitstraalden, maar geen warmte.
En toen verscheen ze.
Tessa. Tweeëndertig. Strakke paardenstaart, zijden blouse die waarschijnlijk meer kostte dan mijn maandelijkse pensioen. Ze glimlachte, maar haar ogen waren koud.
« Lorraine, wat erg met je huis, » zei ze, terwijl ze haar blik op mijn vuilniszakken op de vloer wierp.
Ik zat op het randje van hun perfecte witte bank, bang dat ik een vlek zou achterlaten.
« Het is maar tijdelijk, » legde ik snel uit. « Totdat de verzekering rondkomt. Ik kan helpen met de maaltijden en de was. Ik blijf erbuiten. »
Michael liet zich in de fauteuil tegenover me zakken, niet naast me. Hij vouwde zijn handen alsof hij zaken deed.
« Het punt is, mam, » begon hij, « Tessa en ik hebben gepraat. We hechten waarde aan onze privacy hier. Dit is ons toevluchtsoord. »
Ik knipperde met mijn ogen en was er zeker van dat ik het verkeerd had gehoord.
« Privacy? Michael, ik ben gisteren alles kwijtgeraakt. Ik heb geen ruimte nodig. Ik heb familie nodig. »
Tessa boog zich voorover, haar stem was zacht maar vastberaden – zoals je tegen een kind praat.
We denken gewoon dat je je ergens anders prettiger zult voelen. Er zijn uitstekende hotels voor langer verblijf in de buurt van de Magnificent Mile. Heel veilig, heel schoon. Ze hebben zelfs een kitchenette.
Ik voelde een samentrekking op mijn borst.