Ik zal je precies vertellen hoe het is gebeurd, maar allereerst moet je begrijpen wat voor werk ik doe — een baan waarbij een simpel gerucht je uit je baan kan slaan.
Je voelt de hoogte niet echt als je vastgebonden bent aan een harnas op tweehonderd voet hoogte, je laarzen verankerd op koud staal, de wind duwt als een hand tegen je borst. Wat wij voelen zijn de regels. Procedures. Checklists. De irritante kleine dingen die je in leven houden en aan het werk houden. De enige keer dat je aan vallen denkt, is als iemand anders het vergeet.
Het op één na grootste ding in onze wereld — na de zwaartekracht — is een beker.
Een goedkoop plastic bekertje, een verzegelde sticker, een formulier voor een keten van bewaring, en een laboratoriumtechnicus die je gezicht nog nooit heeft gezien maar je leven kan verpesten met een nummer.
Ik ben een man van 31 jaar en ik werk als telecommunicatietorentechnicus. Dit zijn de mannen die die 120 meter hoge torens beklimmen die je langs snelwegen ziet, die eruitzien als dunne metalen ladders die in de lucht zijn geplant. Een goed salaris, gekke uren en een gouden regel: als je faalt voor een willekeurige drugstest, word je ontslagen. Geen tweede kans, geen beroep, gewoon ontslagen.
Mensen maken er graag grapjes over — hoe we allemaal adrenalinejunkies zijn, hoe gek we moeten zijn, hoe zeker we moeten feesten omdat « er geen manier is om zo hoog nuchter te klimmen. » Deze mensen hebben nog nooit een volwassen man met een hypotheek en een kind alles zien verliezen door een snoepje dat hij bij een tankstation heeft gegeten.
Ik zeg niet dat ik een heilige ben, maar ik zeg wel dat als je werkt in een baan waar een positieve drugstest je werkloos, dakloos en uitgesloten maakt van werken in een hele sector, je meestal helemaal schoon blijft. Het sterkste in mijn systeem is pre-workout en soms een energiedrankje als ik dubbele drankjes doe.
Ik heb in teams gewerkt waar een man niet eens positief testte — zijn monster werd als « onduidelijk » gemarkeerd — en ze stuurden hem toch naar huis terwijl het bedrijf « onderzoek deed. » Hij miste drie weken, verloor zijn hoteltoelage en zijn vrouw begon te praten over terugtrekken bij haar ouders omdat de huur niets gaf om het « onduidelijke » bedrag.
Dus ja. Ik neem het niet licht op. Ik neem zelfs geen verkoudheidsmedicijn tenzij ik elk ingrediënt kan uitspreken.
Mijn broer leefde niet in die wereld.
Mijn broer was 27 jaar oud, had een diploma in financiën, werkte als junior analist en deed het grootste deel van zijn energie alsof hij al algemeen directeur was. Hij sprak op belangrijke punten. Hij gebruikte woorden als « synergie » zonder te lachen. Hij droeg een horloge dat meer kostte dan mijn eerste truck en deed alsof het normaal was omdat « het een investering is. » Hij was net verloofd met een meisje dat foto’s plaatste van haar ochtendsmoothies alsof ze kanker aan het genezen was. Elke foto was een deugdzame en gefilterde bekentenis: chiazaadjes, zonlicht, dankbaarheid. Haar verlovingsring had zelfs een Instagram-highlight.
Mijn ouders behandelden mijn broer alsof hij persoonlijk geld had uitgevonden.
Ik? Ik was de tweede. De vreemde die geen kantoor wilde. Die die prima was, maar het was gewoon lichamelijk werk, weet je? Het was de uitdrukking die ze gebruikten wanneer ze met een beleefde glimlach over mij spraken.
« Ja, het gaat goed met hem, » zei mijn vader dan. « Hij werkt met… Torens. Het is goed betaald, maar het is fysiek. Je weet hoe het gaat. »
Alsof mijn werk slechts een fase was. Alsof ik eruit zou stappen en met een stropdas thuis zou komen.
Het verschil tussen ons begon lang voordat onze carrières begon.
Toen ik een kind was, was het mijn broer die werd geprezen omdat hij « vastberaden » was. Ik was degene die werd berispt omdat ik « koppig » was. Als we allebei een B hadden, was die van hem « altijd indrukwekkend met alles wat hij moest doen, » en de mijne was « waarom zet je je niet in? » Als we allebei een fout maakten, was die van haar « een leerervaring » en de mijne « een attitudeprobleem. » Hij had al vroeg geleerd dat mijn ouders hem altijd zouden steunen.
Ik had al vroeg geleerd dat ik altijd op mijn voeten moest landen, wat er ook gebeurde.