Maar Lydia’s blik viel al op iets aan de andere kant van de balzaal. Een vleugel stond te glinsteren onder de schijnwerpers, het deksel open, de toetsen glinsterden als ivoren sterren. Haar hart begon te bonzen.
« Alsjeblieft, » fluisterde ze. « Ik wil alleen maar spelen voor wat te eten. »
Gasten draaiden hun hoofd om. De gesprekken vielen stil. Een paar lachten zachtjes. Een vrouw met parels mompelde: « Dit is geen straathoek. »
Lydia’s gezicht werd rood, maar haar voeten weigerden te bewegen. Honger en hoop hielden haar stil.
Toen klonk er een kalme stem van vlak bij het podium. « Laat haar spelen. »
De spreker was de heer Oliver Marchand, een gevierd pianist en oprichter van de liefdadigheidsinstelling. Zijn zilveren haar glansde in de schijnwerpers en zijn uitdrukking straalde een stille autoriteit uit.
Hij stapte naar voren en keek naar de bewaker. « Als ze wil spelen, laat haar dan. »
Lydia liep aarzelend naar de piano. Haar handen trilden toen ze ging zitten. Even staarde ze naar het gepolijste oppervlak en zag haar spiegelbeeld trillen. Toen drukte ze op een toets. De noot klonk helder en fragiel. Ze drukte op nog een toets, en nog een, totdat er een melodie begon te ontstaan.
Het geklets stopte. Alle ogen waren op haar gericht.
Haar spel was niet verfijnd. Het was niet gevormd door lessen of theorie. Het was iets rauws en menselijks, geboren uit nachten van koude lucht en honger, uit de pijn van verlies en het sprankje hoop dat weigerde te sterven. De muziek werd voller en zwol aan door de balzaal totdat het iedereen die luisterde omsloot.
Toen de laatste noot wegstierf, hield Lydia haar handen op de toetsen. Ze hoorde haar hart harder bonzen dan de stilte die volgde.
Toen klapte er iemand.
Een oudere vrouw in een fluwelen jurk stond als eerste op. Haar ogen glinsterden toen ze begon te applaudisseren. Anderen volgden. Binnen enkele ogenblikken vulde de hele balzaal zich met een applaus dat zo luid was dat het door de zaal met kroonluchters galmde.
Lydia staarde hen aan en wist niet zeker of ze moest lachen of huilen.
Meneer Marchand liep naar voren en hurkte naast haar neer. « Hoe heet je? » vroeg hij zachtjes.
“Lydia,” fluisterde ze.
« Lydia, » herhaalde hij zachtjes, alsof hij het geluid proefde. « Waar heb je zo leren spelen? »
« Nee, » antwoordde ze. « Ik zat vroeger buiten de muziekacademie in het centrum. Als de ramen open stonden, luisterde ik. Zo leerde ik. »

Er ging een kreet van verbazing door de menigte. Ouders die een fortuin hadden uitgegeven aan lessen voor hun kinderen keken beschaamd naar beneden.
Meneer Marchand stond op en richtte zich tot de zaal. « We zijn hier vanavond bijeen om kinderen zoals zij te helpen. Maar toen ze binnenkwam, hongerig en koud, zagen we haar als een lastpost. »
Niemand sprak.
Hij draaide zich om naar Lydia. « Je zei dat je voor eten wilde spelen? »