De dagen daarna waren intens. Woede, telefoontjes, beschuldigingen. Mijn vader schreeuwde, mijn moeder deed zich voor als slachtoffer. Ik heb niet toegegeven.
Maanden gingen voorbij. Smekende brieven. Schuldgevoelens opwekkende berichten. Ik heb niet geantwoord.
In plaats daarvan stond ik op de veranda met mijn kinderen, terwijl ik keek hoe een sneeuwpop onder hun gelach instortte. Ze waren veilig. Gelukkig. En ik ook.
We hingen Laya’s kaart aan onze eigen boom, prominent opgehangen. Voor het eerst in lange tijd rook ons huis naar vrede.
De stilte van mijn ouders daalde geleidelijk neer. En, tegen alle verwachtingen in, deed het geen pijn meer.
Soms dacht ik aan het ideale gezin dat ik me had voorgesteld, het gezin dat ik had geprobeerd op te bouwen met concessies en geld. Maar de waarheid was duidelijk: ze hadden me altijd als een instrument gezien, niet als een persoon.
Door te weigeren bezeten te worden, werd ik eindelijk vrij.
De lente is aangebroken. Alles was in orde: het erfgoed, de toekomst van mijn kinderen, onze stabiliteit. Soms was er een leegte, maar hij controleerde me niet meer.
Op een dag kwam er een brief binnen. Van mijn moeder. Een verontschuldiging, zorgvuldig geschreven, bijna wanhopig.
Ik heb het gelezen. Toen legde ik het neer.
Ik voelde niets.
Toen begreep ik dat ik zijn berouw niet langer nodig had om verder te gaan.
Ria bevestigde kort daarna tegen me: « Alles is nu veilig voor jou en de kinderen. »
En het was waar.