Mijn vrouw lachte en zei, voor iedereen: « Alle mannen merken me op. Ik kan je over een week vervangen. »
Het was geen veelbetekenende lach, niet degene die onder de tafel naar je hand zoekt om te zeggen dat alles goed is. Het was een droge, zelfverzekerde lach die als een muntje op een toonbank viel, overtuigd dat het gesprek zou eindigen voordat het überhaupt begonnen was.
We zaten op vrijdagavond in ons gebruikelijke Italiaanse restaurant. Een van die gezellige plekken waar de menukaarten aan de randen versleten zijn en de obers je drankje onthouden als je vaak genoeg komt. Het licht van de kaarsen werd weerspiegeld in de glazen rode wijn, de geur van knoflook en basilicum zweefde door de lucht. Om ons heen, het gedempte geluid van gesprekken, gelach, kletterend bestek.
Onze vrienden waren er ook: twee andere koppels die we al kenden sinds de universiteit. Langdurige vrienden, degenen voor wie je geen rol hoort te spelen.
Mijn vrouw had net, met amusement, verteld dat een man in de supermarkt had aangeboden haar waterzak te dragen. Ze vertelde het als bewijs. Bewijs dat ze nog steeds tevreden was. Dat ze aandacht trok. Dat ze beter was dan het leven dat ze nu leidde.
Ze draaide haar glas wijn rond, keek toe hoe de vloeistof tegen de muren klom, en keek toen naar mij zoals je naar een meubelstuk kijkt.
« Wat ik zeg, » voegde ze toe, « is dat als ik wil, ik hem binnen een week kan vervangen. Misschien minder. »
De tafel verstijfde. Deze stilte was niet alleen een verrassing. Het was dat ongemakkelijke moment waarop iedereen begrijpt dat het geen grap is, zonder te weten of ze het recht hebben om te reageren.
Ik legde mijn vork neer, nam een slok water en knikte.
Toen boog ik iets naar voren, alsof ik iets onbenulligs wilde toevertrouwen.
« Ja, » zei ik kalm. Je zou me waarschijnlijk vrij snel kunnen vervangen. »
Zijn ogen lichtten op. Alsof ze net gewonnen had. Alsof ik de verwachte rol zou spelen.
« Zie je? » zei ze, terwijl ze zich tot onze vrienden wendde. « Hij begrijpt het. »
Ik liet haar van het moment genieten. Toen voegde ik zachtjes toe:
« Je bent er al een tijdje op aan het voorbereiden. »
Haar glimlach wankelde.
« Wat? »
Ik verhief mijn stem niet. Ik sprak simpelweg vier namen uit. Niets meer. Net hard genoeg zodat de tafel ze kon horen.
De kleur verdween uit zijn gezicht. En op dat precieze moment wist ik dat ik me niet vergiste.