Toen we thuiskwamen in een huis waar het geluid en gelach verdwenen waren, begon een ander soort pijn: de stilte die alles vulde.
Ik hoorde geen voetstappen van onze zoon. Geen deur die dichtsloeg. Geen geroep vanuit zijn kamer.
En ik hoorde Sam nog minder.
Hij ging naar zijn werk. Hij kwam thuis. Hij at. Hij zweeg. Hij zat soms urenlang aan tafel zonder zijn bord aan te raken.
Ik probeerde hem vast te pakken. Niet letterlijk — maar met woorden, met vragen, met tranen.
“Voel je dan niets?”
“Mis je hem niet?”
“Waarom huil je niet?”
Maar Sam gaf geen antwoord dat ik begreep.
Zijn rust voelde als verlatenheid.
En al snel begon ik te denken dat ik alleen rouwde.
Verdriet is op zichzelf al een eenzame ervaring. Maar het gevoel dat je binnen je eigen huwelijk alleen bent, dat je naast iemand ligt die je niet kan bereiken… dat is een pijn die geen naam heeft.
Stukje bij beetje veranderde mijn verdriet in iets anders.
Wrok.
Ik schaam me om het toe te geven, maar ik voelde boosheid. Alsof Sam het recht niet had om zo kalm te blijven. Alsof hij mij én onze zoon verraadde met zijn stilte.
We spraken steeds minder.
Onze gesprekken werden praktisch:
“Wil je eten?”
“Moet de was gedaan worden?”
“Hoe laat moet je morgen weg?”