Nog voordat mijn stage was afgelopen, bood het bedrijf me een vaste baan aan: assistent-operationeel manager, verantwoordelijk voor het toegankelijkheidsprogramma. De functietitel leek te prestigieus, het budget te bescheiden. Perfect. Die avond belde ik mijn moeder vanaf de brandtrap van mijn studioappartement, in slaap gesust door het geroezemoes van het verkeer, en vertelde haar dat een simpele begroeting in de lobby van een gebouw mijn leven had veranderd.
De maanden die volgden veranderden alles. De lobby werd uitgerust met een informatiebord en een bord met de tekst « Gebarentaalondersteuning beschikbaar ». De tablet met de videocommunicatie-interface werd op de balie geplaatst, binnen ieders bereik. Beveiligingspersoneel leerde de basisgebaren: welkom, lift, toilet, hulp. Het management verspreidde een memo waarin het operationele team werd geprezen. Niemand noemde de stagiair, wat volkomen normaal was; het betekende dat het systeem zonder mij functioneerde.
James stuurde me foto’s van zichzelf terwijl hij de app met onwrikbaar geduld gebruikte. Hij stelde me – virtueel – voor aan een collega van zijn brandweerkazerne die gehoorverlies in één oor had opgelopen na een dakinstorting. « Hij dacht dat hij voor altijd buiten spel zou staan, » schreef James. « Maar de eeuwigheid is korter dan ze zeggen. »
Op een avond, maanden later, bevond ik me in de lobby, vlakbij die leren fauteuils. Het gezoem van het gebouw was hetzelfde, maar mijn manier van lopen was veranderd. Ik zag een bezorger aarzelen bij de balie, zoekend naar een naam die hij niet kon uitspreken. Ik keek hem aan en gebaarde instinctief: « Nee? » Hij knipperde met zijn ogen, glimlachte toen en schudde zijn hoofd: « Nee, maar wel leuk. »