Wat ze niet zag aankomen
De glimlach verdween als eerste. Toen veranderde zijn kijk op de geest. Ze keek me voor het eerst in maanden aan. Echt gekeken. En ze begreep het.
Drie maanden eerder had ze me in de keuken over de scheiding verteld. Zonder woede, zonder tranen.
« Ik wil het huis, de auto’s, alles, » zei ze, terwijl ze haar koffie roerde, alsof het een kwestie van organisatie was. Ik had de lepel zien draaien, de cirkels geteld. Ze heeft deze koffie nog nooit gedronken.
« Waarom? » vroeg ik.
Ze haalde haar schouders op. « Ik heb je genoeg gegeven. Genoeg. »
Dit woord was me bijgebleven.
Mijn advocaat was woedend. Geen specifieke clausule. Geen duidelijke hefboomwerking. Ik had dit leven opgebouwd. Ik knikte. OK. Laat haar het doen.
Wat ik niet zei, was dat ik de afstand al had gevoeld. Slapeloze nachten. De nieuwe stilte rond zijn telefoon. De douches die hij meteen nam als hij terugkwam van zijn werk.
Gewoonten schreeuwen niet. Ze mompelen.
Op een nacht viel ze in slaap met haar telefoon ontgrendeld. Een bericht verscheen een seconde voordat het scherm uitging: « Ik mis je nu al, » vergezeld van een hartje. Geen naam.
Ik heb haar niet wakker gemaakt. Ik heb niet gezocht. Ik had het niet nodig. Ontkenning is luidruchtig. Zekerheid is stil.
Ik heb geen rechercheur ingehuurd. Ik begon anders: telefoonrecords, gedeelde geschiedenissen, een opslagruimte waarvan ze niet wist dat die bestond. Ik observeerde zijn routines zoals men een markt observeert: wat beweegt als niemand kijkt.
Op een ochtend, twee blokken van een hotel, motor uit, zag ik haar binnenkomen alsof ze thuis was. Ik volgde het niet. Ik wist het al.
Dus begon ik te acteren. Discreet. Juridisch gezien.
Ik liet haar advocaat geloven dat ze aan het winnen was. Ik liet de mijne denken dat ik kapot was.
Toen hij vroeg waarom ik niet vocht, zei ik: « Ik ben moe. » Het was waar. Maar niet op de manier die hij zich had voorgesteld.