Noah liep langzaam, een oude deken onder zijn arm gerold. Zijn vingers waren stijf geworden. Zijn benen voelden zwaar, alsof ze niet meer van hem waren.
Hij had onderdak nodig.
Hij had warmte nodig.
Hij had tijd nodig.
De straat waar hij nooit op liep
Hij sloeg een weg in die hij normaal vermeed.
Hoge ijzeren poorten. Beveiligingscamera’s. Perfect gesnoeide hagen die op hun plaats zijn gestopt.
Meerfront-wijken waar mensen de prijskaartjes niet controleerden.
Noah wist dat kinderen zoals hij daar niet thuishoorden.
Hij boog zijn hoofd en versnelde zijn pas—
Toen hoorde hij het.
Geen schreeuw.
Geen huil.
Een zachte, gebroken snik, meegevoerd door de wind.
Noah stopte.
Het Meisje Achter de Poort
Achter een hoge zwarte poort zat een klein meisje op de stenen trappen van een enorm huis.
Ze droeg dunne pyjama’s versierd met tekenfilmsterren. Geen schoenen. Sneeuw klampte zich vast aan haar haar, en haar lichaam trilde zo hard dat haar tanden klikten.