« Hij heeft jouw ogen. »
Mijn keel trok samen. « Ja, » antwoordde ik, maar mijn lach klonk leeg, bijna vreemd, alsof het niet van mij was.
Ik heb nooit aan Claire getwijfeld. Ze was niet het type vrouw dat vreemdgaat. Ze was eerlijk tot het pijn toe, ze kon huilen als ze vergat een donatie in de kerk te gooien. Ze heeft rouw, depressie en de meest invasieve vruchtbaarheidsbehandelingen doorgemaakt, maar ze heeft nooit helemaal de hoop verloren.
Niets hiervan klopte.
Tenzij…
Ik probeerde te ademen, ook al kneep een droge paniek mijn borst samen. Misschien mislukken vasectomieën. Misschien zijn er uitzonderingen. Misschien bestaan er echt wonderen.
Maar ik herinnerde me de controle maar al te goed. Steriele kamer. De kalme en zelfverzekerde stem van de dokter, die geen twijfel liet bestaan.
« Het is goed, meneer Walker. Geen zaadcellen ».
Nul.
Claire omhelsde de baby met bijna onwerkelijke vreugde. En tussen ons groeide er op hetzelfde moment iets kouds – een onzichtbare muur gebouwd van de waarheid die alleen ik in mij droeg.
Alles in mij werd grijs. Dagenlang bleef ik mezelf vertellen dat ik het moest loslaten. Dat het misschien echt een wonder was dat de logica tart.
Maar ‘s nachts, liggend in het donker en luisterend naar Noahs stille ademhaling, keerden de twijfels terug. Ze slopen stiekem geïntimideerd binnen, gevoed door kleine details—zijn donkerdere haar, warmere huid, een neus die niet helemaal op de onze leek.
Ik vertelde mezelf dat ik paranoïde was. Dat deze schuld me kapot maakte omdat ik een geheim met me meedroeg dat ik niet had mogen hebben.