Leonard Falkner, een rijke ondernemer van in de veertig, liep door de drukke markt in Brighton, Engeland.
Zijn op maat gemaakte pak en gepolijste Italiaanse schoenen stonden scherp af tegen de ongelijke kasseien en de aardse geur van verse producten. Leonard kwam zelden op dit soort plekken. Zijn wereld bestond uit glazen torens, chique golfclubs en discrete chauffeursritten. Op die dag moest hij echter deze markt oversteken om naar een zakelijke bijeenkomst niet ver van daar te gaan.
Terwijl hij snel liep, rustte zijn blik even op een broze figuur die bij een bakkerijkraam zat. Een vrouw in versleten kleren, haar handen trillend, hield ze voorzichtig uit naar voorbijgangers. Zijn stem, doorbroken door uitputting, smeekte: « Meneer, alstublieft, een beetje brood zou me zo gelukkig maken. »
Irritatie steeg op in Leonardo. Hij haatte elke herinnering aan de armoede die hij had gekend. Hij herinnerde zich de koude nachten in een pleeggezin, de lege borden en de fluisteringen van verlating. Voor hem symboliseerden de bedelaars capitulatie, een zwakte die hij had gezworen nooit te tolereren. Zonder aarzeling zei hij met een lage maar droge stem: « Ga uit de weg! » Toen de hand van de vrouw langs zijn broek streek, schopte hij haar in haar scheenbeen.
De vrouw hapte naar adem en wankelde achteruit, bijna tegen de muur aan botst. Een paar voorbijgangers deinsden terug, geschokt. Een verkoper riep: « Maar wat is er met u aan de hand, meneer? Ze heeft net om hulp gevraagd! »
Leonard streek zijn jas recht, zijn kaak spande zich en liep verder alsof er niets was gebeurd. Zijn assistent, die hem volgde, hield zijn hoofd gebogen van schaamte. De vrouw vloekte noch schreeuwde. Ze trok haar dunne sjaal om haar schouders, haar ogen niet alleen bevochtigd door de pijn van de trap, maar ook door een diepere emotie. Heel even, terwijl Leonard in de menigte verdween, kwam zijn gezicht vreemd bekend voor. De kromming van haar kin en haar strenge blik wekten een herinnering in haar op, maar ze joeg de gedachte weg.
Die vrouw was Rosalind Kerrigan, de moeder die Leonard sinds haar jeugd niet meer had gezien. Leonards vroegste herinneringen waren vage flarden van een klein appartement in Glasgow. Hij herinnerde zich de hete pap, de slaapliedjes die zacht ‘s avonds werden gezongen, en een jonge moeder met eeltige handen maar een tedere glimlach. Toen, zonder waarschuwing, verdween ze. De jeugdzorg legde haar uit dat ze hem had verlaten. Jarenlang droeg Leonard de wond van afwijzing, en hield hij zich tegen elke vorm van tederheid.
Door hard werken, studiebeurzen en later gedurfde investeringen in technologiebedrijven klom hij van nergens op tot de rangen van de Britse elite. Op zijn veertiger jaren bezat hij eigendommen, luxeauto’s en aandelen in internationale bedrijven. Toch achtervolgde een leegte hem. In privégesprekken vertrouwde hij toe dat hij de helft van zijn fortuin zou geven om zijn moeder weer aan te kijken. Niet om hem te vergeven, maar om uitleg te eisen.