De blik van de man viel op de foto en zijn uitdrukking veranderde van achterdocht in ongeloof. « Dat… dat kan niet… » fluisterde hij, bijna in zichzelf. Hij greep zachtjes naar Ethans arm. « Kom mee, alsjeblieft. »
Onzeker maar nieuwsgierig volgde Ethan hem een nabijgelegen kantoorgebouw in. Warme lucht omhulde hen, maar de jongen rilde nog steeds – nu van de zenuwen, niet van de kou. De man leidde hem naar een stille kamer en sprak toen zachtjes.
« Mijn naam is Daniel Hartman. En ik denk dat jij mijn zoon bent. »
Ethan knipperde met zijn ogen. « Uw… zoon? »
Daniels stem trilde toen hij het uitlegde. Elf jaar eerder was zijn pasgeboren zoon uit het ziekenhuis gestolen. Ondanks eindeloze zoektochten was er geen spoor te vinden. « Ik droeg die foto elke dag bij me, » zei hij, terwijl hij hem met trillende handen omhoog hield. « Ik heb nooit opgegeven te hopen. »
Ethans hartslag ging tekeer. Zou dit echt zijn? Hij had geen herinneringen aan een vader, alleen vage flitsen van slaapliedjes en warmte van lang geleden. Maar toen Daniel de foto opnieuw liet zien, was de gelijkenis onmiskenbaar: dezelfde ogen, dezelfde scheve grijns.
![]()
Tranen vulden Daniels ogen. « Ik kan de jaren die we verloren hebben niet veranderen, maar ik kan je wel thuisbrengen. »
Voor het eerst in jaren voelde Ethan een sprankje hoop. « Oké, » fluisterde hij.
Daniel pakte zijn telefoon. « Lydia, » zei hij zachtjes, « ik ben het… ik denk dat we hem gevonden hebben. »
Aan de andere kant klonk een trillende stem: “Onze zoon?”
« Ja, » zei Daniel, terwijl hij Ethans hand vastpakte. « Hij is hier. »