De ijzige wind gierde door de straten van Boston en deed de ramen van de gesloten winkels schudden.
De elfjarige Ethan zat ineengedoken achter een afvalcontainer, zijn dunne jasje stevig tegen de kou geklemd. Sinds hij twee jaar eerder zijn ouders bij een auto-ongeluk had verloren, had hij het alleen overleefd: hij moest het dagelijks redden, maar weigerde te bedelen of te stelen, tenzij het echt niet anders kon.
Ondanks alles behield Ethan zijn waardigheid.
Die ochtend, toen hij door een drukke straat in de buurt van Beacon Hill liep, trok iets donkers in de sneeuw zijn aandacht: een elegante leren portemonnee. Hij aarzelde. Er zat misschien genoeg geld in voor een warme maaltijd of een warm bed, maar zijn geweten fluisterde: doe wat goed is, ook al ziet niemand je.
Ethan pakte het op, veegde de sneeuw eraf en keek om zich heen. Niemand merkte hem op. Toen hij het voorzichtig opende, sloeg zijn hart over – niet vanwege het geld, maar vanwege een foto die in een verborgen zak zat.
Een jongetje glimlachte naar hem, blauwe ogen en warrig bruin haar zo vertrouwd dat hij er de adem van inhield. De jongen leek sprekend op hem.
Voordat hij het kon begrijpen, kwam er een lange man in een lange jas vanuit een nabijgelegen gebouw op hem af. « Waar heb je dat vandaan? » vroeg de man met strakke stem.
« Ik – ik heb het in de sneeuw gevonden, » stamelde Ethan.