Maar in plaats van naar de voordeur te gaan, draaide Gerald zich om en liep vastberaden richting de garage.
Zijn houding was niet abrupt. Elke beweging was kalm, gecontroleerd, alsof hij intern een beslissing had genomen en zich eraan hield.
Marina wisselde een bezorgde blik met Jared. Hij haalde alleen zijn schouders op, bijna geamuseerd, alsof de reactie van zijn schoonvader er niet toe deed.
De garagedeur ging omhoog met een metalen gekraak. Gerald verdween naar binnen. Hij werd gehoord terwijl hij kasten opende, in lades rommelde, voorwerpen verplaatste. De geluiden echoden zelfs in het steegje.
Marina’s hart klopte sneller.
Ze kende haar vader. Ze wist hoe ze die stiltes moest herkennen waar iets diep speelde, ver van woorden.
Katherine stond naast haar, haar handen gevouwen tegen haar theedoek, zichtbaar verscheurd tussen bezorgdheid en verwachting.
Toen Gerald weer verscheen, was zijn gezicht gesloten, maar zijn gebaren bleven beheerst. Hij verwijt hem niet. Hij stelde geen verdere vragen.
Hij deed gewoon wat alleen hij op dat moment kon doen: handelen.
Dit gebaar was noch theatraal noch gewelddadig. Hij wilde niemand vernederen. Integendeel, hij droeg alle stille waardigheid van een vader die helder zag—niet alleen van wat gegeven was, maar ook van de manier waarop het was beslist.
Marina voelde iets in haar keel vastzitten.
Het was niet beschamend.
Het was dankbaarheid.
Zonder een nutteloos woord te zeggen, keek Gerald haar aan, een blik die zei dat hij veel meer had begrepen dan wat er hardop was gezegd.
Hij had het niet alleen over de afwezige auto.
Hij sprak over respect. Van keuze. En wat we accepteren — of niet — aan anderen overlaten.