Een paar uur eerder was Lily op de kermis aangekomen met haar rugzak en haar pot dicht bij zich. Ze was acht jaar oud. Sinds de dood van haar moeder, een politieagent die in dienst omkwam, had ze nauwelijks gesproken. Max was de laatste levende schakel met haar: de hond die ‘s nachts naar haar luisterde, wanneer ze haar geheimen fluisterde achter het hek van het politiebureau.
De veiling zou het lot van Max bepalen, die nu « eigendom van het departement » was. Voor Lily was het onvoorstelbaar. Max was geen object: hij was de warmte, de aanwezigheid, de gedeelde stilte die hem in staat stelde vast te houden.
De inzet steeg meedogenloos. Vince Harding, een invloedrijke zakenman, leek koste wat het kost te willen winnen. Gerald Bennett daarentegen zette vol, zijn blik gefixeerd op de hond en het kleine meisje. De bedragen werden onfatsoenlijk. Zesduizend. Achtduizend. Tienduizend.
Lily probeerde het een tweede keer. Zijn stem trilde, maar brak niet. Het resultaat was hetzelfde: onvoldoende. Om haar heen sloegen sommigen hun ogen neer, beschaamd.
Toen Max ontsnapte en zich tegen haar terugzocht, gebeurde er iets. De stilte die volgde was niet langer beschaamd, maar diep, bijna heilig. Bennett sprak: « Laat het meisje op de hond passen. Zij heeft het harder nodig dan wij allemaal. »
Goedkeurend gemompel verspreidde zich. Zelfs de politie aarzelde. Eindelijk legde de veilingmeester zijn hamer neer en kondigde een pauze aan. Vervolgens werd, onder collectieve druk, een geïmproviseerde beslissing genomen: een stemming door handopsteking.
De armen werden omhooggeheven, eerst voorzichtig, daarna bijna unaniem. Max zou bij Lily blijven.
Vince Harding verliet woedend de kamer. Bennett boog zich naar Lily toe en fluisterde: « Houd hem dicht bij je. Er zijn mensen die het om de verkeerde redenen willen. »