Hoofdstuk 2: De Valstrik
Drie maanden later trokken we in het familiehuis. Een enorm koloniaal landhuis, geïsoleerd, verstikkend.
« Het is voordeliger, » zei hij. « We zullen onze vleugel hebben. »
Dit was onjuist.
Zijn moeder controleerde alles, tot aan de inrichting van onze kamer toe. « Je hebt geen smaak, mijn lief, » zei ze, terwijl ze mijn gordijnen verving door dikke donkere gordijnen.
Ik had moeten gaan.
In plaats daarvan raakte ik zwanger.
Toen ik de twee roze lijnen zag, huilde ik tranen van vreugde. Een baby zou alles oplossen. Ik was ervan overtuigd.
Willow deelde mijn vreugde niet.
« Je bent zwanger, » zei ze kil.
Toen legde ze me de waarheid uit. Ik was geen vrouw. Ik was een buik. Een hulpmiddel.
Alexander bevestigde het die avond aan mij, dronken, wreed, met een lege blik.
« Je wilde beveiliging. Ik, een erfgenaam. We kregen allemaal wat we wilden. »
Ik heb hem geslagen.
Hij glimlachte.
« Doe dit nog eens… » En je zult er spijt van krijgen. »
Hoofdstuk 3: De Verdwijning
De baby werd mijn enige reden om vol te houden. Terwijl hij in mij groeide, verdween ik.
Mijn studie werd onderbroken. Mijn vrienden hebben het weggegooid. Mijn geïsoleerde familie. Mijn telefoon hield het in de gaten. Mijn geld onder controle.
Op een nacht, vijf maanden zwanger, werd ik wakker met haar hand om mijn keel.
« Je hoort bij mij, » fluisterde hij. « En de baby ook. »
De volgende dag gaf hij me een nieuwe telefoon en een diamanten armband. Ik heb geleerd dat het weigeren van een excuus de situatie erger maakt.
Op zes maanden zwanger begon Willow aan wat zij mijn « training » noemde.
Sta om 5 uur ‘s ochtends op. Maak het perfecte ontbijt klaar. Geen excuses.
Ik was een gevangene.
Toen ik probeerde te vluchten en Carter belde, hield Alexander me tegen. Hij bedreigde mijn broer, zijn carrière, zijn vrijheid.
Ik gehoorzaamde.
Die nacht sloot hij me op zonder eten of drinken.