Ik parkeerde voor hun huis en keek door de verlichte ramen naar het tafereel. Ze lachten, deelden een feestelijke maaltijd. Ze hadden me niet uitgenodigd. En toch hadden ze alles wat we hadden gered geput.
Toen ik aanbelde, opende Melissa, mijn schoondochter, de deur met een te perfecte glimlach. Binnen was de tafel gedek met Eleanors prachtige servies, die Melissa nooit had teruggegeven nadat ze het had geleend.
Ik stelde de vraag direct: waar was het geld gebleven?
Melissa suggereerde meteen dat ik in de war was, dat ik waarschijnlijk vergeten was dat ik de overboekingen had goedgekeurd. Ze sprak alsof ze een kind was.
Daniel daarentegen ontweek mijn blik. Toen hij eindelijk sprak, steunde hij zijn vrouw. Hij zei dat als zij zei dat ik mijn toestemming had gegeven, dat zeker waar was.
Ik keek naar hem, op zoek naar mijn zoon in dat gesloten gezicht. Toen zag ik de blik die Melissa hem gaf. Een waarschuwende blik. Niet die van een vrouw. Dat van iemand die de controle heeft.
De discussie liep uit de hand. De beschuldigingen zijn geuit. Melissa beledigde Eleanors herinnering. Er brak iets in mij.
Ik stapte naar voren, en plotseling raakte een kracht me in mijn rug. Ik struikelde, raakte de tafel. De borden zijn op de grond gevallen. Mijn hoofd bonkte en alles werd wit.
Toen ik weer bij zinnen kwam, was ik somber. Boven mij stond Daniel verstijfd. Hij was degene die me duwde. Mijn eigen zoon.
Niemand kwam me helpen.
Melissa beweerde dat ik gewoon was gevallen, dat ik « flauwviel ». Ze besloot dat het beter was om te vertrekken.
Om elf uur vergezelde ze me naar de deur. De sneeuw viel. De deur sloot zich achter me met een zacht, resoluut klikje.
Ik vond mezelf alleen, gewond, en werd op kerstavond uit het huis van mijn zoon gejaagd.
Ik heb de nacht doorgebracht in een motel aan de rand van de stad. Ik heb mijn wond zo goed mogelijk genezen. Ik ben niet naar een dokter geweest. Ik was nog niet klaar om vragen te beantwoorden.
Twee dagen lang stond ik daar en dacht aan Eleanor. Op alles wat ik niet wilde zien.
Toen ik mijn portemonnee doorzocht, vond ik een gevouwen papier. Een telefoonnummer, drie keer onderstreept. En een briefje geschreven in Eleanor’s handschrift:
NOODSITUATIE
Toen herinnerde ik me zijn laatste woorden:
« Als er iets gebeurt, open dan de onderste lade van mijn bureau. Je weet wanneer je het moet doen. »
Voordat ik dat nummer belde, trilde mijn telefoon. Het was Daniel.
Hij vroeg niet hoe het met me ging. Hij sprak niet over Kerstmis. Hij vroeg of ik de hypotheek had betaald.
Toen begreep ik het. Ik was geen vader meer. Ik was een bankrekening.
Ik weigerde te betalen. Toen hing ik op.
Later belde een goede vriendin van Eleanor, Margaret, me. Ze wist het. Ze had Melissa horen spreken. Ze vertelde me dat Eleanor alles gepland had en bevestigde de naam achter het noodnummer.
Thomas Reed, de advocaat van Eleanor.