De terugkeer
In Portland stond ik voor de bagageband en keek ik toe hoe mijn koffers voorbijgingen – zwarte blokken met daarin alles wat er nog van hem over was: zijn favoriete blauwe trui, zijn leren notitieboekje, de mok die hij elke ochtend gebruikte.
Mijn telefoon trilde opnieuw.
Troy: Serieus, we kunnen niet zomaar alles op het laatste moment verplaatsen.
Moeder: Je vader en ik hebben een etentje gepland met de Hendersons. We hebben dat weken geleden al bevestigd.
Vader: Er wordt regen voorspeld. Rijd voorzichtig.
Ik antwoordde : « Ik begrijp het , » ook al was het niet waar. Hoe kon een etentje voorrang krijgen boven de begrafenis van haar man?
Terwijl ik de trolley naar de uitgang duwde, blokkeerde een wiel. De bovenste koffer viel, barstte open en James’ kleren verspreidden zich over de gepolijste vloer. Ik zat op mijn knieën, raapte zijn spullen op en barstte in tranen uit.
« Ik kan u helpen, mevrouw. »
Gloria, een medewerkster van de luchthaven, knielde naast me neer. Ze probeerde mijn pijn niet te bagatelliseren. Ze hielp me, begeleidde me naar het ophaalpunt en hield mijn hand vast. In vijf minuten gaf ze me meer warmte dan mijn familie me in vijf dagen had gegeven.
De Uber-chauffeur, Paul, bracht me in een lichte regen naar huis, met jazzmuziek op de achtergrond. Het huis zag er vertrouwd uit, maar miste sfeer.
Binnen werd ik overvallen door de kou. De verwarming stond niet goed afgesteld. De post puilde uit. De koelkast zat vol met beschimmelde en bedorven etenswaren.
Te uitgeput om te huilen, wikkelde ik me in mijn jas en viel in slaap in een fauteuil, me er niet van bewust dat het huis een tikkende tijdbom was geworden.
Het stijgende water
Ik werd wakker door een onheilspellend gorgelend geluid. Bovenaan de trap zag ik water uit het plafond van de keuken spuiten. Ik rende de trap af, mijn voeten zakten weg in het ijskoude water, en slaagde erin de hoofdkraan dicht te draaien.
Tijdens de koude periode was er een leiding gesprongen. Niemand had de verwarming aangezet.
De loodgieter voor noodgevallen kon pas de volgende dinsdag komen. Het was zaterdag.
Ik belde Troy. Daarna mijn ouders. Ze wilden me allemaal niet in huis nemen.
Hongerig en verkleumd probeerde ik vanuit de kelder de verwarming weer aan te zetten. De vloer was glad. Mijn hand raakte het elektrische paneel.
SCHEUR.
Een felle pijnscheut schoot door mijn arm. Ik werd achterover geslingerd en mijn hoofd kwam hard tegen de trap terecht. Volledige duisternis.
De herfst
Toen ik weer bij bewustzijn kwam, rilde ik, brandde mijn arm en liep er bloed langs mijn gezicht. Toen hoorde ik het hoge piepje van de koolmonoxidemelder.
Mijn telefoon lag in mijn zicht, maar ik kon me niet bewegen.
Een vreemde gedachte schoot me te binnen: Het is niet zo erg. Ik zie James wel weer.
Toen spatte de voordeur aan diggelen.
« Brandweerlieden! »
En toen niets meer.