Bij zonsopgang was ik al terug bij hun huis. Ik wist dat Rebecca altijd om 8:30 uur vertrok. Zodra ze de plek verliet, klopte ik op de deur.
Maria deed de deur open, bleek, in paniek. Ze liet me binnen.
« Waarom heb je me gewaarschuwd? » vroeg ik.
Ze aarzelde, en vertelde me toen het verhaal van Rebecca’s grootmoeder. Een rijke vrouw, ooit helder, die plotseling « afgenomen » was. Ondertekende papieren. Een voogdij. Een huis verkocht. Een plaatsing in een sinistere instelling. En één dood, alleen.
Maria liet me documenten zien die ik in Curtis’ kantoor vond: een volmacht, een voogdijaanvraag, een brochure uit een seniorentehuis. Mijn naam stond overal. Mijn handtekening ontbrak nog steeds.
Ze waren van plan mij te verdoven om het te laten bevestigen.
Ik begreep dat ze me wilden laten stagen, de controle over mijn financiën wilden nemen, mijn huis wilden verkopen.
En Curtis? Curtis was ervan overtuigd dat ik mijn verstand aan het verliezen was.
Ik heb bewijs verzameld. Ik heb het onderzocht. Ik kwam erachter dat Rebecca eerder bij soortgelijke zaken betrokken was geweest. Altijd met ouderen. Altijd met geld op het spel.
Toen Curtis me die avond belde om te vertellen over een « begeleid wonen, » wist ik dat de val dichtging.
Ik vroeg hem om bij mij langs te komen. Alleen.
Toen hij arriveerde, legde ik alles op tafel: documenten, onderzoek, tegenstrijdigheden. Ik zag hem van twijfel naar instorting gaan.
Hij belde de advocaat die op de papieren stond. Het was allemaal waar.
Rebecca had betaald om een rechtszaak tegen mij te starten. In zijn naam. Door dat te zeggen stemde hij toe.
Curtis was kapot.
« Wat doen we nu, mam? »
« Nu staan we voor de waarheid. Samen. »