De metaalachtige smaak van bloed vulde mijn mond nog voordat de pijn tot me doordrong. Het was 5:07 uur ‘s ochtends. Ik weet het, want ik zag de cijfers op mijn telefoon wazig worden door mijn tranen toen mijn lichaam op de ijskoude keukenvloer plofte. De klap galmde in de stilte van de ochtend, een doffe dreun die mijn wereld in tweeën leek te scheuren.
Zeven maanden zwanger schuurde mijn buik langs de tegels. Ik voelde iets warms en vochtigs tussen mijn benen. Het was geen bloed… het was iets anders. Iets veel angstaanjagender.
‘Heb je me gehoord, jij nutteloze koe?’ Haar stem, die ooit onder de sterrenhemel beloftes fluisterde, spuwde nu haar gif in de duisternis. ‘Ik zei toch dat je moest opstaan en ontbijt moest maken. Mijn ouders hebben honger.’
Ondanks het gerinkel in mijn oren hoorde ik gelach. Een schelle, wrede lach. Die kwam uit de deuropening. Zijn moeder stond daar, in een smetteloos zijden nachthemd, haar gezicht vertrokken van amusement. Zijn vader zat aan de tafel die ik zes uur eerder had gepoetst, zijn krant ritselde zachtjes terwijl ook hij lachte.
« Het werd tijd dat iemand hem respect bijbracht, » verklaarde zijn moeder, waarbij de tevredenheid in elke woordkeuze doorklonk.
Ik probeerde op te staan. Mijn gezwollen voeten gleden weg, mijn rug brandde, mijn handen trilden terwijl ik naar de toonbank zocht. Op dat moment vloog de deur open.
Haar zus kwam binnen. Haar glimlach was het wreedste wat ik ooit heb gezien.
« O… heeft dat arme dingetje een lesje geleerd? » Ze cirkelde om me heen als een roofdier. « Weet je wat? Ik bel je zo terug. »
De klap kwam zonder waarschuwing. Zijn designlaars raakte mijn buik met zo’n kracht dat ik geen lucht meer kreeg. De baby. Mijn God, de baby. Ik voelde hem terugdeinsen, en toen niets meer. Een ondraaglijke stilte.
Ik wilde schreeuwen. Er kwam alleen een gesis uit.
‘Dat krijg je ervan als je mijn broer in de val lokt,’ siste ze, terwijl ze haar been terugtrok.
Mijn handen trilden terwijl ik naar mijn telefoon tastte. Het scherm was gebarsten, maar hij werkte nog. Het noodcontact. Datgene dat ik drie maanden eerder had ingesteld, toen de eerste blauwe plek verscheen. Toen ik eindelijk begreep dat de man met wie ik getrouwd was een masker droeg.
Eén knop. Rood.
Ik drukte op de knop.
De melding trilde. Bericht verzonden. Toen werd het donker.
Wat ik toen nog niet wist, was dat deze knop niet alleen een noodkreet naar mijn broer had gestuurd. Het had iets anders in gang gezet. Iets dat hun gelach in geschreeuw en hun wreedheid in verderf zou veranderen.