Mijn dochter zei dat ik onder het ziekenhuisbed moest kruipen… Kort nadat ik was bevallen.
Ik had nauwelijks op adem geraakt na de bevalling van mijn zoontje toen mijn achtjarige dochter, Emily Carter, dicht bij mijn gezicht boog en dringend en trillend fluisterde:
« Mam… Kruip onder het bed. Nu. »
Er zat geen speelsheid in haar stem. Geen verbeelding. Alleen pure angst.
Ik trilde van uitputting, mijn lichaam trilde nog van de pijn, mijn ziekenhuisjas kleefde nat aan mijn huid. De kamer droeg die scherpe ziekenhuisgeur vermengd met de zachte geur van een pasgeborene. Verpleegkundigen hadden mijn zoon net meegenomen voor routinecontroles. Mijn man, Mark Reynolds, was even naar buiten gegaan om een telefoontje te beantwoorden.
Het was alleen Emily en ik.
« Emily, » mompelde ik zwak, terwijl ik haar probeerde gerust te stellen, « waar heb je het over? »
Ze schudde hard haar hoofd. « Er is geen tijd. Alsjeblieft, mam. Ze komen eraan. »
« Zij? » herhaalde ik.
Haar ogen schoten naar de deur. Ze kneep in mijn hand, haar vingers ijzig.
« Ik hoorde oma aan de telefoon. Ze zei dat alles vandaag ‘geregeld’ zou worden. Ze zei dat jij geen probleem meer zou zijn. »
Mijn hart bonkte heftig in mijn borst.
Marks moeder, Linda Reynolds, had haar afkeer van mij nooit verborgen. Ze gaf mij de schuld dat Mark zijn lucratieve baan in het bedrijfsleven opgaf om een klein bedrijf te beginnen. Ze was boos dat ik al een kind had uit een eerder huwelijk. En ze had haar gevoelens over deze baby pijnlijk duidelijk gemaakt—ze wilde niet dat nog een kleinkind Mark permanent aan mij zou binden.
Toch… Dit was een ziekenhuis. Camera’s. Staf. Regels.
« Emily, » fluisterde ik, terwijl ik me tot kalmte dwong, « volwassenen zeggen soms vreemde dingen. »