Rylan Ashford kon niet langer zeggen of de dageraad was gekomen of gegaan. De kelder nam het idee van tijd in zich op. De lucht daar beneden was zo vochtig dat het als een tweede laag aan zijn huid kleefde, en elke ademhaling droeg een zure geur van schimmel met zich mee. Zijn rechterbeen bonkte met een vreselijke, onophoudelijke pols. Elke keer dat hij probeerde te bewegen, doorboorde de pijn hem van enkel tot dij totdat hij eindelijk de sterren achter zijn oogleden zag.
Naast hem sliep zijn jongere zus Pippa onrustig, met koorts op haar voorhoofd. Ze fluisterde voortdurend over water, en haar stem was zo zwak dat hij nauwelijks hoorbaar was. Rylan streek haar haar uit haar gezicht en fluisterde heel zacht: « Ik ben hier. Ik zal je niet verlaten. » De woorden trilden, maar hij had ze nodig om te bestaan. Al was het maar om de angst te onderdrukken die zich in zijn botten heeft genesteld.