« Meneer, ik moet u vragen om van de vlag weg te gaan. » De stem van de luchthavenmanager sneed door de spanning, vastberaden van uiterlijk, maar doordrenkt met een merkbare twijfel. Zijn hand hing een paar centimeter van de kist, bedekt met de met sterren bezaaide vlag. De marinier trok echter geen spier. Zijn gehandschoende hand bleef op de stof rusten. Met rechte rug, zijn blik strak voor zich gericht, bleef hij stil.
Rondom het verstijfden de passagiers. Onderbroken gesprekken, hangende voetstappen. De lucht leek plotseling zwaarder, bijna beklemmend. Bij poort 42B werd er een confrontatie gespeeld, zonder geschreeuw of geweld, maar met absolute ernst. « Blijf uit de buurt. Je mag de goederen niet aanraken, » herhaalde de manager, dit keer luider, als teken aan de beveiliging om te naderen.
Hij begreep het niet. Hij kon het niet begrijpen. De marinier reageerde niet onmiddellijk. Toen sprak hij eindelijk met een kalme, beheerste stem, alsof elk woord uit zijn hoofd was geleerd: « Met alle respect, meneer, dit is geen handelswaar. Hij is marinier. En ik zal zijn zijde niet verlaten. Een beveiligingsbeambte mengde zich in het gesprek: « We hebben protocollen. Je vertraagt de operaties. »
De marinier draaide langzaam zijn hoofd en keek in het hoofd van de agent. « Er zijn protocollen. En er is eer. Achter hem lag de vlag perfect uitgestrekt over de kist, zonder ook maar een klein vouwstuk. Hieronder stond korporaal Jake Morrison, die op drieëntwintigjarige leeftijd in actie omkwam. Hij was nooit op eigen benen thuisgekomen. Jake was niet zomaar een soldaat.
Hij was zijn soldaat. Degene die hij had getraind. Degene met wie hij had gelachen. Die hij door de Afghaanse heuvels had gedragen toen hij zijn enkel blesseerde tijdens een patrouille. Vandaag droeg hij het nog één keer. Het Korps Mariniers had hem aangewezen als escorte. Een heilige missie. Geen excuses, geen onderbrekingen, geen loslaten vanaf het moment dat ze uit het vliegtuig stapten tot de overhandiging van de kist aan de familie.
Maar hier, op het vliegveld, heerste de urgentie. Bagage moet worden verplaatst. Deuren om vrij te worden. « Dit is geen uitvaartcentrum, » drong de manager aan, zichtbaar geïrriteerd. « We doen hier geen ceremonies. Ga opzij of we dwingen je dat te doen. »
Hij had het kunnen uitleggen. Om te praten over de code, over de eer die eeuwenlang is doorgegeven, over de stille garde, over verlossing. Maar iets diepers verankerde hem aan de grond. Herinneringen stroomden binnen: Jake die vertelde over zijn huis, de citroentaart van zijn moeder, vistrips met zijn vader, de diploma-uitreiking van zijn zus die hij had gemist. Jake neuriede altijd hetzelfde liedje na missies, grapend dat het de GPS van zijn ziel was.
Het was geen levering. Het was een afscheid. En het enige wat dit afscheid ervan weerhield als een pakket te worden verzonden, was hijzelf.