Mijn dochter glimlachte iets te breed toen ze me het kopje thee aanreikte, en op dat precieze moment trok mijn maag samen. Niets opvallends: geen vreemde geur, geen verdachte kleur. Alleen een glinstering in haar ogen die niet overeenkwam met de stemming of het seizoen, en de manier waarop ze naar me toe leunde, voorzichtig om geen moment te delen, maar om mijn gebaren te observeren.
Karen had nooit de minste aandacht besteed aan wat ik dronk. In andere jaren bracht ze Kerstmis door met haar neus op haar telefoon, half aanwezig, zoals volwassen kinderen weten hoe ze moeten zijn als ze al besloten hebben dat jij deel uitmaakt van het landschap. Maar deze keer straalde ze bijna.
« Ik heb het speciaal voor jou gemaakt, mam. Kamille met honing, precies zoals jij het lekker vindt. Drink het terwijl het warm is. »
Ik nam niet meteen op. Ik keek naar de thee, waarvan de gouden stoom uit mijn favoriete blauwe mok opsteeg, en toen naar mijn schoonzoon Richard, plotseling gefascineerd door de pasvorm van de slingers aan de boom. Zijn kopje, intact, stond op de salontafel. Hij ontweek mijn blik.
Ik weet niet precies waarom ik dat deed. Instinct, misschien. Of jaren van gefluister in de keuken, blikken die werden uitgewisseld zodra ik over mijn spaargeld, mijn huis of – nog erger – mijn medische afspraken sprak.
Zonder een woord wisselde ik onze kopjes om, zo natuurlijk alsof ik een onderzetter verplaatste.
Richard had het niet door. Niemand, behalve Karen.
Ze verstijfde een fractie van een seconde. Bijna onmerkbaar. Maar ik heb haar gezien. Zijn glimlach brak.
« Wacht… Nee, mama. Deze is voor jou. Ik heb het speciaal gemaakt. »
Maar ik had het kopje al naar mijn lippen gebracht.
Zwarte koffie. Koud. Bitter.
Ik knikte beleefd, alsof er niets was gebeurd, en wachtte.
Vijftien minuten later zei Richard dat hij zich duizelig voelde. Twintig minuten later waren zijn woorden gemengd. Na een half uur kon hij niet meer goed opstaan. Karen sprak zachtjes aan de telefoon, in paniek, terwijl ik stil op de bloemenbank stond en keek naar de kerstverlichting die tegen het matte raam flitste.
Niemand vroeg hoe ik me voelde. Niemand herinnerde zich dat we onze bekers hadden verwisseld.
De volgende ochtend beweerde Richard de avond ervoor te veel te hebben gedronken. Karen lachte, alsof het een familiegrap was. Maar zijn blik, op mij gericht tijdens het ontbijt, was hard. Zijn kaak spande zich zodra ik om koffie vroeg.
Op achtenzestig leerde ik naar mijn lichaam te luisteren. Ik voelde niets. Geen duizeligheid. Geen vergissing. Richard was tweeënveertig jaar oud en in perfecte gezondheid. Wat er in die thee zat, had me niet mogen doden.
Het moest me fragiel laten lijken. Verward. Ongeschikt.
Na het ontbijt deed ik alsof ik moest rusten en ging eerder naar huis dan gepland. Karen protesteerde, maar ik liep al achteruit het gangpad af, terwijl ik haar in de achteruitkijkspiegel zag krimpen.
Die avond, alleen in mijn keuken, ondergedompeld in duisternis, veranderde er iets in mij. Niet angst. Eerder deze stilte vlak voor de storm, wanneer je weet dat alles gaat ontploffen.
Ik was niet van plan het nog langer los te laten.