Ik had geen stem. Achttien uur arbeid en bevalling hadden al mijn energie gekost, maar mijn ogen legden elk detail vast met wrede helderheid. Ik zag mijn man, Leandro, de steriele kamer van het Gregorio Marañón Ziekenhuis in Madrid binnengaan.
Hij was niet alleen.
Aan zijn arm droeg hij een jonge vrouw in een crèmekleurige bontjas en felrode hakken. Achter hen liep Viviana, mijn schoonmoeder, recht en ijzig, als een kwaadaardige schaduw.
Ik zag Viviana een manilla-envelop uit haar luxe tas halen en die aan haar zoon geven.
« Doe het nu ze zwak is. Laat haar het kind niet gebruiken om te onderhandelen. »
Leandro liep naar mijn bed toe zonder zelfs maar naar onze dochter Clara te kijken, die sliep in haar doorzichtige wieg. Hij legde de scheidingspapieren op mijn gekneusde buik en zei met een droge stem:
— Getekend. Je hebt gekregen wat je wilde: een baby om je toekomst veilig te stellen. Nu is het voorbij. Teken en ga weg.
Mijn dochter was net geboren. Ik was nog steeds gehecht, gevoelloos door de narcose, en toch stonden er al twee beveiligers bij de deur te wachten.
Viviana glimlachte kil.
« Je hebt nooit bij die familie behoord. Je was een wees die uit medelijden werd opgenomen. Nu we een bloederfgename hebben, ben je nutteloos.
Ik werd in een rolstoel weggeduwd tijdens een historische sneeuwstorm. Madrid was verlamd. Ze lieten me daar achter, met een badjas, een plastic zak en mijn baby rillend tegen me aan.
Wat ze niet wisten toen ze hun champagneglazen omhoog hielden, was dat hun huis, hun auto’s en hun namen gebaseerd waren op een leugen. Ze wisten niet dat mijn vader, die ze verachtten, mij een fortuin van 1,3 miljard euro had nagelaten.
En bovenal wisten ze niet dat het huis waar ze me net vandaan hadden gejaagd… al van mij was.