“Vijftien jaar na de dood van haar man zag ze hem op een dag, springlevend, op vakantie met zijn nieuwe gezin. De waarheid die aan het licht kwam, was hartverscheurend…”
Claire Moreau stond op de Promenade des Anglais, haar handen trillend en haar benen zo fragiel als glas. Ze keek naar de man die voor haar stond, en de tijd leek stil te staan. Antoine, haar man die vijftien jaar eerder bij een tragedie om het leven was gekomen, liep voor haar uit. Zijn ogen straalden met een glans die ze voorgoed kwijtgeraakt waande. Hij was daar, glimlachend, omringd door degenen die hij had herbouwd, een nieuw leven, een nieuwe familie. Zijn kinderen, degenen die hij nooit had kunnen kennen, noemden hem papa. En zij, Claire, voelde zich een vreemde in haar eigen leven.
De herinneringen aan haar man, die ze met een onbeschrijflijk verdriet had begraven, kwamen in een verwoestende wervelwind weer boven. De jaren van rouw, van leven in de schaduw van zijn afwezigheid, stortten in één klap in elkaar. De illusie van een verleden dat ze had geaccepteerd, van een pijn waarmee ze had leren omgaan, verbrijzelde voor de onmiskenbare realiteit van zijn aanwezigheid, als een illusie die te perfect was om waar te zijn.
Het was allemaal begonnen in Lyon, vijftien jaar eerder, met de explosie die Antoine het leven had gekost, een bouwongeluk dat zijn bestaan had veranderd in een afgrond van eenzaamheid. Claire, een jonge weduwe, had tegen de stroom van het leven gevochten. Ze had zich vastgeklampt aan de herinnering aan haar man als aan een anker, terwijl ze hun twee kinderen in armoede opvoedde. Op zondagen ging ze naar zijn graf, prevelde gebeden en bleef geloven dat hij in haar dromen terugkeerde, dat zijn ziel ergens was en over hen waakte.
En nu stond ze daar, tegenover hem, in Nice, alsof het lot haar naar deze plek had geleid. De wereld om haar heen wankelde, haar verleden wervelde in een wervelwind van realiteiten en twijfels. Ze had dit niet voorzien, niet op dit precieze moment. Een paar dagen rust aan de Franse Rivièra, en plotseling stortte haar wereld, die ze met zoveel zorg had opgebouwd, in een fractie van een seconde in elkaar.
Antoines blik, verloren maar dankbaar, bleef op haar gericht, als een vuurtoren in een stormachtige zee. Hij herkende haar meteen, alsof hun liefde al die jaren onveranderd was gebleven, alsof haar gezicht in zijn hart gegrift was gebleven, zelfs voorbij de duisternis van de amnesie. Samen gingen ze zitten en hij vertelde haar het verhaal dat hem al die jaren van haar had gescheiden. Na de explosie was hij in de Rhône terechtgekomen, gevonden door een visser en vervolgens verzorgd in een klein ziekenhuis. Amnesie had hem doen vergeten wie hij was, en hij had geleefd zonder verleden, zonder herinneringen. Isabelle, de verpleegster die hem had opgenomen, was met hem getrouwd en samen hadden ze geprobeerd een nieuw leven op te bouwen, ver weg van alles wat tot de oude wereld behoorde, met een Antoine die hij niet meer kende.
De vage beelden uit zijn verleden keerden langzaam terug, gezichten die hij niet herkende, flarden van leven die hij niet aan een herinnering kon koppelen. En één naam – Claire – dook steeds weer op in zijn dromen, als een verre echo. De waarheid kwam als een flits in de nacht aan het licht: zij, Claire, was zijn verloren liefde, de vrouw naar wie hij altijd had gezocht, maar die hij in een andere tijd was vergeten. De pijn van de onthulling was immens, gedeeld door Isabelle, Claire en Antoine, maar het was niet woede of verwijt dat hen verenigde, maar een diep verdriet. Een lot dat in tweeën was gebroken, een leven dat niet meer hersteld kon worden, maar dat desondanks getekend bleef door liefde.