Ik heb niet geprotesteerd. Ik somde simpelweg feitelijk op wat er stopte: geen hypotheekhulp meer, geen schoolgeld meer voor de kinderen van mijn zus, geen noodbetalingen meer, geen boodschappen meer, geen verzekering meer, geen verborgen uitgaven meer. Alles.
Ik zette de zak met cadeaus bij de open haard, zoals je een stukje van je leven stopt, en toen vertrok ik met mijn dochter. Buiten viel de sneeuw in grote vlokken. De terugreis verliep in totale stilte.
Die avond, thuis, begreep ik nog een andere waarheid: niemand, niet één keer, had de naam van mijn dochter uitgesproken. En voor het eerst wilde ik het niet meer.
De daaropvolgende dagen werden gekenmerkt door een ijzingwekkende stilte. Geen bericht, geen telefoontje. Toen, de volgende ochtend, werd er op mijn deur geklopt. Mijn hele familie was er, alsof er niets was gebeurd. Ze vestigden zich zonder schaamte in mijn huis, alsof ze terugkeerden naar hun gebruikelijke plek.
Ze boden vage excuses aan, noemden me « emotioneel » en spraken over opnieuw beginnen. Maar al snel voelde ik de echte reden voor hun bezoek: de rekeningen, de deadlines, het geld dat niet meer binnenkwam.
Tijdens de nacht zag ik een bericht op de telefoon van mijn moeder, zichtbaar achtergelaten. Het kwam van mijn zus:
« Ik zei toch, ze zou uiteindelijk toegeven. »
Op dat moment bevroor er iets in mij. Ze waren niet gekomen om iets te repareren. Ze waren gekomen om hun geldautomaat op te halen.
De volgende dag, zodra ze weg waren, opende ik mijn bankapp en stopte alles. Deze keer zonder aarzeling. Ik heb de nummers geblokkeerd, de overboekingen geannuleerd en mijn naam van hun accounts verwijderd.
De telefoontjes begonnen vrijwel meteen, eerst bezorgd, daarna schuldgevoel, en daarna agressief. Ik heb geen van hen beantwoord.