Het laatste stuk lag in een bankkluis. Nummer negenentwintig.
Binnenin: een reserve. Een recorder. En een brief.
Voor Emily. Altijd.
Michael legde alles uit. De negenentwintig waarschuwingen. De stiltes. Zijn angst. En zijn zekerheid: de waarheid deed ertoe.
Hij vroeg me te leven.
De aanklachten kwamen zonder sirenes. Persberichten. Dozen uit glazen gebouwen gehaald. Bevroren rekeningen.
Walter regelde onderdak. Sleutels. En hij beloofde zijn dochter te bellen.
De bibliotheek startte een kaartprogramma voor mensen zonder adres. De stad noemde het iets anders. Maar iedereen wist het.
Op de dag van de inauguratie kwam Walter zonder zijn loge binnen. Hij gaf het aan mij.
GEWOON OVERLEVEN.
« Ik heb het niet meer nodig, » zei hij. Leg het ergens neer waar je niet wegkijkt.
Ik heb Michaels zakdoek tegen het karton gelegd. De geborduurde « M » die de woorden raakt.
Twee objecten. Een waarheid.
« We stoppen met overleven, » fluisterde ik. We beginnen te leven.
Buiten verwarmde de winterzon de stenen trappen.
Deze keer waren ze niet langer een plek om te verdwijnen.
Maar een plek om naar terug te keren.