Ik verstijfde.
Ze hadden hem niet zomaar met rust gelaten.
Ze hadden ervoor gezorgd dat hij nooit meer kon opstaan.
De kou deed me niet langer trillen.
Ik keek omhoog naar de voordeur, die nog steeds op een kier stond in de donkere nacht. De ijzige lucht stroomde het huis binnen, maar mijn hart was ver verhardd voorbij het ijs.
Ik had een belofte gedaan.
En ik heb nooit een belofte gebroken.