Maandag, om 9 uur ‘s ochtends stipt, zette ik het bord weer op OPEN. Om 10:02 uur kwam een verpleegkundige binnen met een spinnenweb-iPhone en een citaat uit de Apple Store waarin een wachttijd van drie dagen werd aangekondigd. « Een uur, » zei ik. « En zestig minder. » Vijfenvijftig minuten later vertrok ze met een werkende telefoon en tien visitekaartjes voor « de hele verdieping. »
Mond-tot-mondreclame deed de rest. Binnen een week lagen ziekenhuisbadges op een rij bij de balie. Twee weken later huurde ik Marcus in, een wonderkind dat door een warenhuis werd vastgehouden. We zijn tot dertig reparaties per dag doorgegaan. Een maand later belde een journalist. De titel van het artikel gebruikte woorden die ik zelf nooit had gebruikt: uitmuntendheid, precisie, zelfvertrouwen.
Op de ochtend van de publicatie ging de deurbel. Ik keek op naar een antracietgrijs pak en een gezicht dat ik uit mijn hoofd kende.
« Richard, » zei ik, terwijl ik het gewicht van zijn voornaam testte. « Wat kan ik voor je doen? »
Hij stond op het punt te antwoorden toen een jonge moeder binnenkwam, een kind op haar heup, paniek in haar stem. Zijn telefoon was net kapot gegaan op de parkeerplaats; De medische dossiers van haar zoon stonden erop, afspraak over een uur.
Twee klanten. Een laat verleden, een noodsituatie.
Ik stak mijn hand op naar de man die had gemokken bij mijn lint en keek naar de moeder.
« Geef me de telefoon, » zei ik, terwijl ik mijn gereedschap pakte.
Die dag begreep ik dat ik hun bevestiging niet langer nodig had. Ik concentreerde me op wat ik wist te doen: helpen, repareren, mijn woord houden. De winkel is gegroeid. Ik heb aangenomen. Ik vond niches, onderhandelde leveranciers, zette in op service en relaties wanneer een keten probeerde mij te verpletteren met onhoudbare prijzen. Het is gesloten. We bleven.
De telefoontjes van mijn familie werden aandringend toen het succes zichtbaar werd. Voorstellen voor hulp. Ongevraagd advies. Ik weigerde. Ik stel grenzen. Zonder woede, zonder wraak.