Het paard boog zijn hoofd, liet een zacht, treurig gehinnik horen — als een lange, rouwende roep. Toen tilde het een van zijn voorhoeven op en tikte voorzichtig op het deksel van de kist.
Eén keer. Toen nog eens. De mensen stonden sprakeloos. Het dier herhaalde de beweging, alsof het degene die erin lag wilde “wakker maken.”

Het riep. Het rouwde.
Iemand fluisterde: “Het was zijn paard.” De enige echte “vriend” die hij had, vanaf veulen af aan door hem opgevoed. Ze waren hun hele leven samen geweest — de man voedde het, verzorgde het, genas het, nam het zelfs mee uit wandelen in weer en wind.
Opeens viel alles op zijn plaats.
Het paard was niet toevallig gekomen. Het had het gevoeld. En het kwam… om afscheid te nemen.
Maar wat iedereen het meest raakte, was dat zelfs nadat de ceremonie voorbij was en iedereen vertrokken was, het paard bij de kist bleef staan. Stil, met gebogen hoofd. Niemand leidde het weg. Het ging nooit weg.