In het St. Anne Medical Center ruikt alles naar desinfectiemiddel en koffie die te lang heeft gestaan. De verpleegkundige aan de balie spreekt met een kalme, geoefende toon terwijl ze vragen stelt over Claire. Ik beantwoord wat ik kan, ook al voelt mijn stem ver weg.
Ze verbinden mijn zus met monitoren, controleren haar hart, meten haar bloeddruk. Ze praten over stress, over paniek, over hoe het lichaam soms reageert als het over zijn grenzen wordt gedreven. Ze is bij bewustzijn, maar stil, licht naar de muur gedraaid.
Mijn moeder zit met haar handen voor haar mond, alsof ze iets probeert in te houden—woorden, tranen, allebei.
Mijn vader zit helemaal niet. Hij loopt heen en weer in de gang buiten Claire’s kamer, zijn schoenen maken zachte geluiden op de tegels. Af en toe stopt hij en drukt een hand op zijn voorhoofd alsof hij zijn gedachten op zijn plaats probeert te houden.
Ik vraag wat er aan de hand is.
Niemand neemt op.
Na wat als een uur voelt, zie ik Lucas de gang afkomen. Hij is zijn jas ergens kwijtgeraakt, en zijn witte overhemd is gekreukt. Zijn haar, meestal zorgvuldig gestyled, lijkt alsof hij er een dozijn keer doorheen is gegaan.
« Grace, » zegt hij zacht.
Ik sta op. Het gewicht van mijn trouwjurk voelt ineens belachelijk op deze plek.
« Niet doen, » zeg ik tegen hem. « Niet tenzij je kunt begrijpen wat je daar hebt gedaan. »
Hij slikt.
“I want to explain. Please.”
Before he can say more, my father steps between us.
“Not yet,” he says. “Not to her. You talk to me first.”
There is something in my father’s eyes that I have never seen before. Not just anger. Not just disappointment. Something like dread.
He takes my arm gently. “Come with me, Grace.”
He leads me to a small waiting room. The chairs are stiff. The walls are painted a neutral color that is supposed to be calming, but my heart is racing so fast that nothing could calm me.
My father takes a deep breath, sits down, and looks older than I have ever seen him.