Jake riep. Heel veel. Ik heb niet geantwoord.
Toen ik nog één keer terugkwam, bij zonsopgang, was het huis leeg. Jake was erbij. Zittend op de vloer.
« Je hebt haar verkocht. »
« Ze was van mij. »
Hij wilde het begrijpen. Repareren. Onderhandel.
Ik vertelde hem de waarheid: ik had geen plek aangeboden gekregen, maar een uitgang.
Ik ben weggegaan.
Later schreef hij. Hij noemde het anders. Langzamer.
Ik woon nu in een klein huisje. Een kamer, licht, kalm.
Ellie komt naar me toe. Ze vraagt opnieuw of het goed met me gaat.
Jake ook, nu.
Ik ben geen huis kwijtgeraakt.
Ik heb mijn plek weer gevonden.
Soms roept moed niet uit. Hij pakt zijn tassen, sluit een deur en begint opnieuw.