Ik huilde om die berichten—vreugdevolle tranen, opgezwollen van dankbaarheid en verbondenheid.
Ik bleef langer op Maui—niet om aan mijn verleden te ontsnappen, maar om een toekomst op mijn eigen voorwaarden op te bouwen. Ik begon me zelfs voor te stellen dat ik van de blog een fulltime pad kon maken, misschien zelfs een boek zou schrijven. En het meest verrassende deel?
Ik voelde me niet meer schuldig—niet omdat ik wegging, niet omdat ik nee zei, niet omdat ik afstand nam van mensen die me nooit echt herkenden.
Op een stille avond, terwijl de zonsondergang op Maui de wereld in roze en goud hulde, zat ik op mijn balkon, niet schrijvend, gewoon ademhalend. Ik voelde me compleet. Genoeg.
Toen kwam er een bericht—niet van vreemden of familie (nog steeds geblokkeerd), maar van Josh.
Hij was een studievriend—een van de weinige mensen die altijd oprecht vriendelijk waren geweest. We waren uit elkaar gegroeid door de jaren dat ik mezelf uitputte voor mensen die nooit om me gaven.
Zijn boodschap sloeg bijna de adem uit mijn longen:
Celia, ik heb je blog gelezen. Ik weet niet hoe ik het moet zeggen—je hebt altijd veel meer verdiend dan je kreeg. Ik ben trots op je.
Dan:
Als je nog steeds in Hawaii bent, zou ik graag bijpraten of gewoon praten. Geen druk—gewoon iemand die je aanmoedigt.
Ik staarde er lang naar.
Geen schuldgevoel.
Geen manipulatie.
Gewoon steun.
Ik glimlachte—echt glimlachte—en typte terug:
« Hoi, Josh. Ik ben er nog steeds, en dat zou ik geweldig vinden. »
Voor het eerst in tijden voelde ik iets zachts en onbekends opbloeien: hoop.