Ze dwongen ons te gaan zitten. Ze doorzochten het appartement. Ze vonden de envelop waarin ik het geld bewaarde dat ik maandenlang had verdiend met het schoonmaken van bars. Het was niet veel, maar genoeg voor hen. Voordat hij wegging, boog de vreemdeling zich naar me toe.
‘Bel de politie niet,’ fluisterde hij. ‘We weten waar je woont.’
Ze vertrokken. De stilte die volgde was erger dan de angst. Lucía werd huilend wakker. Ik omhelsde haar en beloofde haar dat alles goed zou komen, ook al wist ik dat dat niet meer zo was.
Ik heb die nacht niet geslapen. Bij zonsopgang nam ik een besluit. Ik ging naar het politiebureau.
Ik vertelde ze alles. Namen, details, tijdstippen. Ik was bang, ja, maar ik was nog banger om te zwijgen. Dagen later arresteerden ze Raúl en de andere man, Miguel Serrano, die een strafblad had voor afpersing. Ze ontdekten dat we niet de enigen waren.
Niets was ooit meer hetzelfde. We verloren een familielid, maar we wonnen iets veel belangrijkers: zekerheid.
Vandaag ben ik zesentwintig jaar oud. Lucía studeert en lacht zoals elk meisje van haar leeftijd. Ik werk als monteur, en hoewel het leven niet altijd makkelijk is geweest, heb ik iets geleerd dat ik nooit zal vergeten: gevaar dringt zich niet altijd op aan je huis. Soms komt het binnen omdat je erop vertrouwt.
Lange tijd gaf ik mezelf de schuld. Ik dacht dat er niets gebeurd zou zijn als ik geen hulp had gevraagd. Maar de waarheid is anders. De fout was niet dat ik om hulp vroeg; het was dat ik de waarschuwingssignalen negeerde, in de overtuiging dat bloed dikker is dan water. Raúl zit zijn straf uit. Ik heb hem sindsdien niet meer gezien. Soms vraag ik me af of hij spijt heeft, maar ik zoek geen antwoorden meer. Ik heb mijn zus beschermd. Dat is alles wat telt.