Daarna verhuisden Nira en ik naar een klein appartement vol zonlicht vlakbij een park. Ik ben teruggekeerd naar de verpleegkunde. Hoewel er veel veranderd was, voelde het werk weer betekenisvol en steunden mijn collega’s me hartelijk.
Avonden met Nira werden mijn grootste vreugde. Ze liet me haar tekeningen zien—altijd wij tweeën hand in hand.
Op een avond vroeg ze zachtjes: « Mama… Is de baby gelukkig in de hemel? »
Ik keek naar de sterren. « Ik denk van wel. En ik denk dat hij over ons waakt. »
Ze dacht even na. « Denk je dat hij blij is dat ik je beschermd heb? »
Ik glimlachte door mijn tranen heen. « Heel blij. Hij moet zo trots zijn op zijn grote zus. »
« Ik zal je altijd beschermen, mama, » zei ze.
Ik omhelsde haar stevig. « En nu is het mama’s beurt om jou te beschermen. »
Er ging een jaar voorbij. Het leven werd vredig. In het weekend picknickten we in het park, waarbij gelach de angst verving. Toen ik Nira door het gras zag rennen, begreep ik—familie wordt niet bepaald door bloed of titels. Het wordt gedefinieerd door liefde, bescherming en opoffering.
Jace was mijn man geweest, maar hij was nooit familie.