De volgende ochtend ging ik naar de bank. Ik vroeg hen om alle opnames te stoppen, de extra kaarten te verwijderen en mijn rekeningen weer volledig op mijn naam te zetten. De medewerker maakte geen bezwaar. Ze handelde gewoon.
Toen ik naar buiten stapte, was de lucht helder. Ik voelde me verrassend kalm.
De telefoontjes begonnen vrijwel meteen. Paniekerige berichten, geweigerde kaarten, geblokkeerde betalingen. Ik nam niet op. Voor één keer liet ik de stilte voor zich spreken.
Twee dagen later klopte Mark op mijn deur. Hij zag er kleiner en vermoeider uit. Hij verontschuldigde zich. Hij gaf toe dat hij op mij had vertrouwd zonder ooit na te denken over de gevolgen voor mij.
‘Ik ben niet weggegaan om jou te straffen,’ zei ik tegen hem. ‘Ik heb het gedaan om mezelf te redden.’
Hij vroeg me wat hij kon doen. Ik zei hem dat hij moest beginnen met me anders te zien: niet als een middel, maar als zijn vader, met grenzen en waardigheid.
Toen hij wegging, voelde het huis voor mij niet leeg aan. Het voelde precies goed.