Ik pakte mijn jas en liep de ijskoude nacht in, mijn gezicht brandend van pijn en vernedering. Ik huilde pas toen ik alleen in mijn auto zat.
Dertig minuten later, terwijl ik geparkeerd stond op een rustige straat en probeerde mijn ademhaling te kalmeren, trilde mijn telefoon. Het was Daniel niet. Het was geen excuus. Alleen een gemiste oproep van zijn nummer en een voicemailmelding.
Ik heb er niet naar geluisterd.
Wat ik toen nog niet wist, was dat er iets anders was gebeurd in het huis.
Daniels telefoon ging. Het was zijn baas—Richard Hall, de CEO van het bedrijf waar Daniel acht jaar had gewerkt. Volgens Daniel zei Richard slechts twee woorden voordat hij het gesprek beëindigde.
« Het is voorbij. »
En zo begon alles waar Daniel en zijn moeder hun trots op hadden gebouwd te wankelen.
De volgende ochtend hoorde ik de waarheid.
Daniel verscheen bij mijn appartement en leek op iemand die ik nauwelijks herkende—bleek, paniekerig, trillend. Hij smeekte me hem binnen te laten. Tegen mijn instinct in deed ik dat.
Hij vertelde me dat zijn bedrijf na mijn vertrek een intern onderzoek had afgerond. Maandenlang presenteerde Daniel werk als zijn eigen werk—werk dat ik zelf had gedaan.
Ik ben financieel analist. In de loop der jaren heb ik hem vaker dan ik kon tellen met rapporten, voorspellingen en presentaties geholpen. Ik vertrouwde hem. Ik had nooit gedacht dat hij mijn werk onder zijn naam zou indienen.