Ik slikte hard en las verder:
« In 1998 werd er een kind geboren in dit gezin. Dat kind verdween binnen enkele weken. Je vader weet waarom—en je moeder ook. »
De kapel stopte met ademen.
Mijn moeder—twee rijen achter me—maakte een klein, gebroken geluid.
En op dat moment begreep ik: dit ging niet over erfenis.
Het ging over een leven dat was uitgewist.
De stem van mijn vader werd schor.
« Alsjeblieft… »
Niet omdat hij van me hield.
Omdat hij wilde dat de waarheid precies bleef waar hij haar had gedwongen—diep, stil, onaantastbaar.
Maar tante Vivienne had het ene moment gekozen dat hij niet kon beheersen:
Een begrafenis.
In het openbaar.
Met getuigen.
Mijn moeder stond op
Ik liet de pagina’s even zakken om mijn zicht weer stabiel te krijgen.
Toen stond mijn moeder op—langzaam, alsof de zwaartekracht verdubbeld was.
Ze keek niet eerst naar mij.
Ze keek naar mijn vader.
En de uitdrukking op haar gezicht was geen woede.
Het was een leven vol angst die eindelijk geen ruimte meer had om zich te verstoppen.
« Ik kan dit niet meer, » fluisterde ze.
De stem van mijn vader werd scherp.
« Niet doen. »
Maar iedereen keek nu toe.
De kin van mijn moeder trilde.
« Vivienne had gelijk, » zei ze. « Ik heb het laten gebeuren. »
Een geluid trok door de kamer—schok, ongeloof, verdriet, alles verstrengeld.
De advocaat stapte naar voren, kalm maar vastberaden.