Jean Abbott, het enige licht
Mijn grootmoeder, Jean Abbott, vroeg nooit om stilte om lief te hebben.
Haar huis rook naar ceder en lavendel. Haar lach vulde de kamers zonder dat ze erom vroeg. Waar mijn moeder elke stap zorgvuldig afwoog, gaf Jean omdat ze er diep van overtuigd was dat vrijgevigheid een verantwoordelijkheid is.
« Geld moet een doel dienen, geen trots, » zei ze vaak.
Ze had een kleine lokale vereniging opgericht die beurzen verstrekte aan studenten uit minderbedeelde milieus. Elk weekend ging ik met haar mee. Ze bekeek elke aanvraag met bijna moederlijke zorg. De muren hingen vol met foto’s van afgestudeerden, bedankbrieven en verhalen over levens die waren veranderd.
« Ze herinneren me eraan waarom we hier zijn, » vertelde ze me op een dag. Ik begrijp nu dat ze niet alleen in onderwijs investeerde, maar in een overtuiging: vriendelijkheid werpt vruchten af, zelfs als we er niet meer zijn om het te zien.
Elaine en Jean hadden niets met elkaar gemeen behalve hun bloedverwantschap. Mijn moeder zag vrijgevigheid als een zwakte. Jean zag het als een plicht.
Toen Alzheimer in ons leven kwam, gebeurde dat geleidelijk. Verloren sleutels. Herhalende verhalen. Toen kwam de diagnose, op een dinsdag in de lente.
Jean schudde mijn hand en zei simpelweg: « Dan vergeet ik tenminste hoe bang ik moet zijn. »