Op datzelfde moment stapte mijn man uit het trappenhuis.
Onze blikken kruisten elkaar.
Zijn uitdrukking vertelde me alles.
« Wat doe jij hier? » vroeg hij.
Ik heb niet geschreeuwd. Ik heb niet geprotesteerd.
Ik zei zachtjes: « Je hebt tegen me gelogen. »
Sirenes klonken ergens in de verte. Ik wist niet wie ze had gebeld—of dat het toeval was—maar ik wist één ding: dit was veel groter dan een nepbaan.
Ik ben weggegaan.
Ik nam mijn zoon mee en reed rechtstreeks naar het huis van mijn zus. Die nacht bleef mijn telefoon maar gaan over. Er volgden berichten—je begreep het verkeerd. Het is niet wat het lijkt. Alsjeblieft, vertel het aan niemand.
Dat laatste bericht maakte mijn beslissing duidelijk.