Een jaar later tekende ik de documenten waardoor ik de grootste aandeelhouder van zijn bedrijf werd.
De nacht waarin het gebeurde, brandde nog steeds in Emily Carters geheugen als een open wond. Ze stond in de deuropening van het huis dat ze met haar man, Michael Carter, had gedeeld, haar vierjarige zoontje Ethan stevig tegen zich aan geklemd. Michaels uitdrukking was koud, bijna ingestudeerd. Hij schreeuwde niet; hij klonk zelfs niet boos. Zijn stem was kalm, berekend en meedogenloos.
‘Je moet vertrekken, Emily,’ zei hij, alsof hij het einde van een zakelijk contract aankondigde. ‘Dit huis is niet langer van jou.’
Emily knipperde ongelovig met haar ogen. Ze dacht dat ze het verkeerd had verstaan. ‘Waar heb je het over? Michael, dit is ons huis. Ethan—’