In de dagen die volgden, daalde de rust op een andere manier neer. Ik verwachtte niet meer. Ik leefde. Ik heb geleerd om nee te zeggen tegen werk, zonder problemen. Mijn telefoon met de afbeelding naar beneden op tafel leggen.
Ik heb een advocaat geraadpleegd. Ze bevestigde wat ik diep vanbinnen al wist: ik had niets van iemand gestolen. Ik was gestopt met alles geven.
Het gesprek met mijn vader kwam later, in een diner bevroren in de tijd. Hij had het over morele schulden. Ik had het over grenzen. We spraken niet dezelfde taal, maar voor het eerst stond de mijne op.
Mijn moeder schreef. Een verontschuldiging gemengd met rechtvaardigingen. Ik antwoordde hem zonder woede, zonder overdreven beloften. Met duidelijkheid.
De herfst is aangebroken. Het meer is vertraagd. Ik ook van jou. Ik heb een paar mensen uitgenodigd. Alleen degenen die de stilte net zo respecteerden als ik.
Op een avond begon ik te schrijven. Fragmenten. Herinneringen. De zin die alles was begonnen. Het slot. De rust daarna.
Misschien was deze ruimte niet zomaar een huis aan het water. Misschien was het ook voor degenen die het zouden begrijpen.
De daaropvolgende 4 juli verliep zonder drama. Een simpel bericht: « We blijven dit jaar thuis. » Ik glimlachte.
Op het ponton, onder het verre vuurwerk, begreep ik een simpel ding:
Stilte is geen afwezigheid. Het is een vorm van eigendom.