« Een bedelaar, » antwoordde Robert, hoewel er iets in zijn stem was veranderd.
Zijn ogen flitsten heen en weer tussen het bord en het gezicht van zijn vrouw.
« De beveiliging moet erbij gehaald worden, » zei Victoria, terwijl ze naar een ober gebaarde. « Ik kan niet geloven dat ze straatkinderen de klanten laten lastigvallen. »
Emily keek haar in de ogen.
« Waarom heb je zijn eten vergiftigd? » vroeg ze, duidelijk en luid genoeg om door de tafels in de buurt gehoord te worden.
De gesprekken stokten.
Een ober in de buurt verstijfde midden in zijn stap.
« Wat is dit voor onzin? » lachte Victoria, maar het klonk vals. « Robert, zeg haar dat ze weg moet! »
Robert staarde naar zijn bord en voelde de argwaan opkomen.
Hij had zijn vrouw nooit zo liefdevol gekend – het was meer een huwelijk uit verstand geweest – maar hem vergiftigen?
« Misschien moeten we van bord wisselen, » zei hij, terwijl hij het bord naar haar toe schoof.
« Doe niet zo belachelijk, » zei Victoria, terwijl ze het gerecht weigerde.
« Je kunt toch niet geloven dat een straatkind belangrijker is dan je eigen vrouw! »
‘Eet het dan zelf maar op,’ zei Robert, terwijl hij zijn bord nog dichterbij schoof.
Het restaurant was nu stil.
Alle ogen waren op hen gericht.
« Ik eet je biefstuk niet, » snauwde Victoria, terwijl haar handen begonnen te trillen. « Ik heb al een salade besteld. »
« Ik sta erop, » zei Robert, terwijl hij een hap biefstuk afsneed en op zijn vork aanbood.
« Eén hap maar. Bewijs dat het meisje liegt. »
Victoria’s gezicht veranderde.
De kleur verdween uit haar wangen, haar ogen werden groot van wanhoop.
« Doe niet zo raar, » fluisterde ze, terwijl ze weigerde de vork aan te raken.
Robert stond langzaam op en torende nu boven de tafel uit.
« Hoe lang ben je hier al mee bezig, Victoria? Hoe lang wil je me al dood? »
« Ik weet niet waar je het over hebt! » riep ze, terwijl ze ook opstond en haar stoel omver stootte.
Robert wenkte een ober.
« Bel de politie, » zei hij kalm. « En bewaar dit bord als bewijs. »
Victoria probeerde te vluchten, maar twee mannen aan nabijgelegen tafeltjes blokkeerden haar pad. Een van hen, zo zou Emily later ontdekken, was de hoofdinspecteur
van de stad die die avond aan het eten was.
In de chaos die volgde, draaide Robert zich om naar Emily, die nog steeds trillend bij de tafel stond.
« Hoe heet je, kind? »