Een vies kind loopt door de deuren van een van Manhattans meest exclusieve privébanken.
« Ik wil alleen mijn balans controleren, » fluistert hij.
De miljonair-bankier barst in lachen uit. Maar als het scherm oplicht, bevriest haar glimlach voorgoed.
Marcus Chen is twaalf jaar oud. In deze stad begreep hij al heel vroeg dat er twee categorieën mensen waren: degenen die behoren tot de glazen torens van Wall Street, en degenen die ze schoonmaken zodra de kantoren leeg zijn. Hij maakte duidelijk deel uit van de tweede.
Zijn oversized sneakers, dichtgemaakt met lijmtape, piepen op het onberispelijke marmer van de lobby. Zijn kleren zijn versleten, zijn gezicht getekend door vermoeidheid en het gebrek aan stromend water in zijn gebouw. Maar die ochtend heeft Marcus de moed verzameld om geen keuze te hebben. De kredietwaardigheid van het kleine bedrijf in de buurt is op, zijn zus heeft honger en in haar zak zit een bankkaart die ze zes maanden eerder had ontvangen, na de dood van haar moeder.
De receptioniste kijkt hem argwanend aan. De bankdirecteur, Richard Blackwell, arriveert. Een te duur pak, een luxe horloge, ijzige verzekering. Hij heeft maar één kans voor Marcus: minachting.
Voor de hele zaal lacht Richard. Hij spreekt over een « straatjongen », over een gestolen kaart, over een grap. De klanten lachen. Marcus schaamt zich. Maar hij denkt aan zijn achtjarige zusje Emma en blijft staan.
Hij geeft zijn naam.
Marcus Chen.
Richard typt gedachteloos op zijn toetsenbord, ervan overtuigd dat hij hem nog verder zal vernederen. Dan verandert zijn gezicht. Allereerst ongeloof. Toen de roes. Nou ja, een angst die hij niet kan verbergen.
Het account bestaat.
Het saldo bedraagt meer dan 47 miljoen dollar.