« Meneer, alstublieft— »
« Bel de politie! » riep hij. « Ze heeft mijn zoon pijn gedaan! »
Luciano draaide zich los. Hij plantte zich tussen ons in.
Toen, trillend, reikte hij omhoog en raakte de lippen van zijn vader aan.
« Pa… pa… » raspte hij—ruw, imperfect, wonderbaarlijk.
De kamer veranderde in steen.
Don Sebastiáns woede trok uit hem weg.
« Wat…? » fluisterde hij, zijn stem brak.
Luciano wees naar de tikkende klok in de gang. Naar de zingende vogel buiten.
En de machtige man zakte op zijn knieën.
« Luciano… Kun je me horen? »
De jongen knikte, huilde, en viel in de armen van zijn vader.
Toen zag Don Sebastián het Lego op het zakdoekje. De klomp was. De waarheid.
Zijn uitdrukking veranderde—woede, ongeloof… Jammer.
Dat kleine plastic schijfje had acht jaar gestolen. En een schoonmaakster met amandelolie en goedkope pincet had hersteld wat dokters niet konden.
De sfeer van het landhuis veranderde diezelfde dag.
Specialisten kwamen gehaast—maar deze keer bracht Sebastián hen tot zwijgen en duwde het Lego in hun gezicht.